GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.086.443/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 91465/KG ZA 11-53
arrest van de familiekamer van 24 juli 2012
de vrouw,
wonende te Gemeente A,
appellante,
advocaat: F.C. Frederiks te Zwijndrecht,
de man,
wonende te Gemeente A,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
Bij exploot van 26 april 2011 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis op 31 maart 2011 door de voorzieningenrechter van de recht¬bank Dordrecht tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het be¬stre¬den vonnis heeft ver¬meld.
Bij dat vonnis heeft de voorzieningenrechter de door de vrouw gevorderde voorzieningen geweigerd en is de vrouw veroordeeld in de proceskosten.
Bij appeldagvaarding (met zeven producties) heeft de vrouw vier grieven aangevoerd. Voorts heeft de vrouw mondeling van eis geconcludeerd. De vrouw vordert het bestreden vonnis te vernietigen voor zover het betreft:
- de afwijzing van het onder I gevorderde met betrekking tot het weekend van 5/6 februari 2011;
- het onder II gevorderde;
- het onder IV gevorderde ter zake van de tenuitvoerlegging van de dwangsommen en de voldoening van de OZB-schulden uit het depot en
- voor zover het de proceskostenveroordeling betreft,
en bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren, de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg onder I ter zake van de dwangsom voor 5-6 februari 2011, II en IV ter zake van de tenuitvoerlegging van de dwangsommen en de voldoening van de OZB-schulden uit het depot alsnog toe te wijzen en te bepalen dat ieder van partijen zijn/haar proceskosten - zowel in eerste aanleg als in dit hoger beroep - zal dragen.
Bij memorie van antwoord (met vijf producties) heeft de man de grie¬ven bestreden en geconcludeerd de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vorderingen van de vrouw af te wijzen en het bestreden vonnis te bekrachtigen met veroordeling van de vrouw in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De vrouw heeft haar procesdossier aan het hof over¬ge¬legd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals door de voorzieningenrechter vastgesteld onder 2 in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. In geschil zijn:
- het verbeuren van de dwangsom die betrekking heeft op het weekend van 5 en 6 februari 2011;
- het beroep op verrekening door de vrouw van de wegens het niet nakomen van de omgang verbeurde dwangsommen met door de man verschuldigde kinderalimentatie;
- de betaling van de nog openstaande aanslagen onroerende zaakbelasting over de jaren 2008 tot en met 2010 betreffende de woning waarin partijen hebben samengewoond;
- de proceskostenveroordeling van de vrouw in eerste aanleg.
Verbeurde dwangsom betreffende het weekend van 5 en 6 februari 2011
3. In voormeld weekend heeft de vrouw de omgang tussen de man en de minderjarige dochter van partijen opgeschort - volgens de vrouw na overleg met een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming - omdat de man telefonisch niet bereikbaar was. De vrouw komt met haar vierde grief op tegen het oordeel van de rechtbank dat dit onvoldoende grond vormt om de omgangsregeling op te schorten, zodat de opgelegde dwangsom wordt verbeurd.
4. De man betwist dat hij onbereikbaar was voor de vrouw. Hij wijst erop dat hij een deugdelijk alternatief heeft geboden door per e-mail onmiddellijk bereikbaar te zijn. De man heeft zijn telefoonnummer niet beschikbaar willen stellen omdat de vrouw hem eerder telefonisch had lastiggevallen.
5. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat de vrouw hem in geval van nood via de e-mail, die op de telefoon van de man binnenkomt, snel zou kunnen bereiken. De man heeft dit de vrouw ook nog op de dag voor de aanvang van dit weekend laten weten, in antwoord op vragen van de vrouw. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden. De vrouw had dan ook geen enkele rechtens te respecteren grond de omgangsregeling van het weekend van 5 en 6 februari 2011 op te schorten. Het gestelde advies van de Raad voor de Kinderbescherming, wat daar ook van zij, doet daaraan niet af. Nu de grief faalt, dient het bestreden vonnis in zoverre te worden bekrachtigd.
Verrekening van verbeurde dwangsommen
6. De vrouw klaagt in haar eerste grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte haar vordering, om te bepalen dat de door haar verbeurde dwangsommen verrekend zullen worden met de achterstallige kinderalimentatie, heeft afgewezen, hetgeen door de man gemotiveerd wordt betwist. De man verwijst hierbij naar de beschikking van dit hof van 29 juni 2011 waarin - kort gezegd - is beslist dat de man geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de uit de relatie van partijen geboren minderjarige verschuldigd is.
7. Gelet op de inhoud van deze grief en de toelichting daarop stelt het hof vast dat de vrouw in hoger beroep kennelijk geen verrekening van de door haar verbeurde dwangsommen met het depot bij de notaris meer vordert.
8. Het hof overweegt voorts als volgt. Op grond van de overgelegde beschikking van dit hof van 29 juni 2011 is komen vast te staan dat de man met ingang van 1 september 2009 geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige is verschuldigd. Nu te dezen dan ook geen sprake is van een opeisbare vordering van de vrouw jegens de man komt haar geen bevoegdheid tot verrekening toe, wat daar verder ook van zij. De grief wordt gepasseerd en het bestreden vonnis dient derhalve in zoverre te worden bekrachtigd.
Betaling aanslagen onroerende zaakbelasting 2008, 2009 en 2010
9. De vrouw klaagt in haar tweede grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen uitsluitsel heeft gegeven over de kwestie wie van partijen de schuld uit hoofde van de nog openstaande aanslagen onroerende zaakbelasting inzake de woning waarin partijen hebben samengewoond, dient te voldoen. Ook klaagt zij dat haar vordering onder IV van de inleidende dagvaarding ten onrechte is afgewezen. De vrouw is van mening dat de man op de door haar gevorderde wijze moet bijdragen in het totale bedrag van de aanslagen, te vermeerderen met rente en (proces)kosten, dan wel subsidiair in de aanslagen betreffende de jaren 2008 en 2009. Weliswaar was zij de eigenaresse van de woning, maar gedurende de samenleving heeft de man feitelijk de kosten van de hypothecaire lening en de zakelijke lasten, waaronder de onroerende zaakbelasting, voldaan omdat de vrouw slechts over een bescheiden inkomen beschikte. De vrouw stelt dat zij een spoedeisend belang heeft nu de gemeente met executiemaatregelen dreigt en de uitspraak in de bodemprocedure op zich laat wachten.
10. De man is van mening dat de vrouw als eigenaresse van de woning de aanslagen onroerende zaakbelasting voor haar rekening dient te nemen. Hij wijst erop dat inmiddels in de bodemprocedure bij vonnis van 8 juni 2011 van de rechtbank Dordrecht is bepaald dat de man de helft van de onroerende zaakbelasting over 2008 dient te voldoen.
11. Het hof overweegt als volgt. In voormelde uitspraak heeft de bodemrechter - voor zover hier van belang - geoordeeld omtrent de verschuldigde onroerende zaakbelasting over 2008 en 2009. De vordering van de vrouw inzake de aanslag onroerende zaakbelasting 2008 is in de bodemprocedure uitvoerbaar bij voorraad toegewezen, zodat de vrouw voor wat deze aanslag betreft geen belang meer heeft bij haar vordering in het onderhavige hoger beroep.
12. Voorts heeft de bodemrechter de vordering van de vrouw inzake de openstaande aanslag onroerende zaakbelasting 2009 afgewezen. Hiermee is over deze aanslag dan ook in de bodemprocedure beslist zodat de vrouw bij het ter zake gevorderde eveneens geen belang meer heeft. De betaling van de openstaande aanslag onroerende zaakbelasting 2010 is door de vrouw in de bodemprocedure niet voorgelegd, maar, evenals de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de aanslag onroerende zaakbelasting over 2009, heeft hiervoor te gelden dat deze schuld niet is aan te merken als een schuld ter zake van kosten van de gemeenschappelijke huishouding van partijen nu de samenwoning eind 2008 is verbroken. De vrouw dient naar het oordeel van het hof ook deze aanslag voor haar rekening te nemen. Dit oordeel is in lijn met de beslissing van de bodemrechter, waarnaar de rechter zich in kort geding volgens vaste jurisprudentie moet richten.
13. Gelet op hetgeen hiervoor omtrent de verschuldigde aanslagen onroerende zaakbelasting 2008, 2009 en 2010 is overwogen, dient het bestreden vonnis in zoverre - zij het op andere gronden - te worden bekrachtigd.
14. De vrouw maakt in haar derde grief bezwaar tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat zij, als de in het ongelijk gestelde partij en degene die de man onnodig in een nieuwe procedure heeft betrokken, in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. Volgens de vrouw heeft zij tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 17 maart 2011 juist ingestemd met een minnelijke regeling ter zake een in die procedure aan de orde zijnde schuld van partijen aan een makelaar. De kostenveroordeling is volgens de vrouw daarom onbegrijpelijk. Zij wijst tevens op haar spoedeisend belang bij deze kwestie omdat zij vanwege deze schuld werd geconfronteerd met dreigende executiemaatregelen.
15. De man is van mening dat de overeenstemming tussen partijen een proceskostenveroordeling niet in de weg staat, nu de vrouw in het ongelijk is gesteld. De man betwist voorts het door de vrouw gestelde spoedeisende belang. Volgens de man was de schuld aan de makelaar slechts een ondergeschikte kwestie en heeft de vrouw het kort geding voornamelijk om andere redenen aangespannen.
16. Het hof is van oordeel dat niet gebleken is dat de vrouw de man onnodig in een nieuwe procedure heeft betrokken. Het neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw ten tijde van het kort geding in eerste aanleg een spoedeisend belang had bij de thans in hoger beroep aanhangige vorderingen vanwege aangekondigde executiemaatregelen en dwangbevelen. Gelet hierop en op de omstandigheid dat partijen ex-partners zijn, ziet het hof aanleiding de proceskosten in eerste aanleg te compenseren. Het bestreden vonnis dient in zoverre te worden vernietigd.
17. Nu partijen gewezen levensgezellen zijn, zal het hof de proceskosten in hoger beroep eveneens tussen partijen compenseren.
18. Mitsdien wordt als volgt beslist.
bekrachtigt het bestreden vonnis door de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht op 31 maart 2011 tussen de partijen gewezen, voor zover daarin de aan ’s hofs oordeel onderworpen voorzieningen zijn geweigerd;
vernietigt het bestreden vonnis voor zover dit de proceskostenveroordeling betreft en, in zoverre opnieuw recht doende:
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Van Kempen en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2012 in aanwezigheid van de griffier.