GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaak- rolnummer Rechtbank : 347935 HA ZA 09-3180
de man,
wonende te A,
appellant,
advocaat: mr. B. Fresco te Voorburg,
de vrouw,
wonende te B,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I. van Santbrink te Delft.
Bij exploot van 8 juni 2010 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 maart 2010 van de rechtbank `s- Gravenhage tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de man drie grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden. Tevens heeft de vrouw incidenteel hoger beroep ingesteld onder aanvoering van 1 grief.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft de man de grief bestreden.
Op 1 juni 2012 is de zaak bepleit, namens de man door mr. B. Fresco en namens de vrouw door mr. I Santbrink.
De partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
1. Door de man wordt gevorderd: “dat het uw gerechtshof moge behagen te vernietigen het vonnis van de rechtbank `s-Gravenhage gewezen op 10 maart 2010 onder zaaknummer 347935 HA ZA 09-3180 tussen appellant als gedaagde in conventie en eiser in reconventie enerzijds en geïntimeerde als eiser in conventie en gedaagde in reconventie anderzijds en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, geïntimeerde in haar vorderingen in oorspronkelijke conventie alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans aan haar die vorderingen te ontzeggen en de vorderingen van appellant in eerste instantie alsnog toe te wijzen, waarbij aan de man voorts ten aanzien van na te melden boedelbestanddelen wordt toebedeeld en/of met hem dient te worden verrekend:
• de helft van de waarde van de lijfrentepolis per 1 september 2006, door de man begroot op € 67.380,-;
• de helft van de waarde van de bagagewagen met inhoud, ad € 5.950,- minus € 800,-, zijnde € 2.575,-;
• de helft van de waarde van de achtergelaten inboedel en verplaatste keuken ad
€ 22.790,-, zijnde € 11.395,-;
• een gebruiksvergoeding ad € 4.000,- over de periode dat de vrouw zonder enige noodzaak niet heeft meegewerkt aan een spoedige en geïndiceerde verkoop van de woning
en geïntimeerde in de kosten van beide instanties te veroordelen.”
2. Door de vrouw wordt in incidenteel appel gevorderd:
“het vonnis van de rechtbank `s- Gravenhage d.d. 10 maart 2010 te vernietigen ten aanzien van de auto Citroën .. met kenteken ..... en te bepalen dat [de man] dient over te gaan tot rekening en verantwoording van de opbrengst van de auto en tot betaling aan [de vrouw] van de helft van de werkelijke verkoopwaarde van voormelde auto, met veroordeling van [de man] in de kosten van beide instanties.”
3. Het hof zal het appel per onderwerp bespreken. Het hof leest de grieven in het perspectief van hetgeen is gevorderd door partijen.
4. Het hof begrijpt uit de inleiding van de memorie van grieven van de man, dat hij van mening is dat er tussen partijen een volledige overeenstemming is bereikt met betrekking tot de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap, te weten een verdeling met gesloten beurzen.
5. Door de vrouw wordt betwist dat er overeenstemming was over de financiële afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
6. Het hof overweegt als volgt. Gezien de gemotiveerde bestrijding van de vrouw dat er tussen partijen overeenstemming is bereikt over de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap, rust op de man de bewijslast om zulks te bewijzen.
7. Op basis van de gewisselde stukken kan het hof niet vaststellen dat er tussen partijen een alles omvattende overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap. Het hof zal de stelling van de man passeren te meer daar hij ook geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan met betrekking tot zijn stelling.
8. Het hof begrijpt uit het appel van de man dat hij van mening is dat de lijfrentepolis van Fortis ASR in de verdeling moet worden betrokken. De man heeft er geen bezwaar tegen dat de rechten voortvloeiende uit de polis aan de vrouw worden toegedeeld onder verrekening van de waarde van de polis. De polis heeft in de visie van de man een waarde van € 67.500,-.
9. Het hof leest in het verweer van de vrouw bij memorie van antwoord dat de polis bij de Stad Rotterdam – inmiddels overgenomen door Fortis ASR – geen deel uitmaakt van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De vrouw verwijst naar de polis die zij bij conclusie van antwoord in eerst aanleg in het geding heeft gebracht. Volgens de vrouw heeft haar vader de verzekering afgesloten. Haar vader heeft onder de levensverzekeringmaatschappij een koopsom gestort van € 67.380,-. De aan hem uit te keren termijnen werden in zijn opdracht maandelijks door de verzekeringsmaatschappij aan de vrouw overgemaakt.
10. Het hof overweegt als volgt. Uit de polis met het nummer [....] volgt ondermeer:
• de verzekeringsnemer is [de vader van de vrouw];
• de verzekerde is [de vrouw];
• de begunstigde zijn: 1) de Verzekeringsnemer, enz.
• verzekerd is een tijdelijke lijfrente waarvan de termijnen per maand worden uitgekeerd, voor het eerst bij het in leven zijn van de verzekerde op 24 mei 2002 en vervolgens telkens een maand later.
11. Gezien de inhoud van de polisvoorwaarden is het hof van oordeel dat de rechten van de polis niet onvoorwaardelijk ter vrije beschikking staan van de vrouw. De eerste begunstigde uit de polis is de vader van de vrouw en niet de vrouw. De rechten voortvloeiende uit de polis behoren niet tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De grief van de man treft derhalve geen doel.
12. De man is van mening dat de bagagewagen voor een reële waarde in de verdeling dient te worden betrokken. De man stelt dat hij de waarde van de bagagewagen heeft herleid uit de aanschafprijs.
13. De vrouw heeft gesteld dat de bagagewagen op 6 augustus 2002 voor € 1.750,- is gekocht. Op 8 juni 2002 hebben partijen voor een waarde van € 2.770,- twee tenten gekocht. De leveranciers hebben aan de vrouw medegedeeld dat de hiervoor vermelde goederen op 1 september 2006 een waarde hadden van € 1.000,-. De bagagewagen is met toestemming van de man verkocht voor een bedrag van € 800,-.
14. Het hof overweegt als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hiervoor vermelde goederen snel in waarde dalen. Bij pleidooi is door de man niet bestreden dat de vrouw met toestemming van de man de bagagewagen heeft verkocht. De man heeft in zijn pleitnota wel gesteld dat de waarde 7 maal hoger ligt dan € 800,- maar geeft hiervoor geen enkele onderbouwing. Gezien de aard van de goederen en de ouderdom van de goederen vindt het hof de prijs van € 800,- redelijk en billijk. Het hof acht de man gebonden aan de toestemming die hij heeft gegeven voor de verkoop van de bagagewagen.
15. De man wenst van de vrouw te verkrijgen een reële waarde voor de achtergelaten inboedel en de keuken die de vrouw heeft meegenomen. De man verwijst naar productie 3 bij de memorie van antwoord. De man komt tot een totaal bedrag van € 22.790,-. De man heeft ook nog een groot aantal foto`s in het geding gebracht van de inboedel.
16. In zijn pleitnota heeft de man gesteld dat de inboedel met instemming van partijen feitelijk is verdeeld en dus dient te worden bepaald of de waarde toen tot verrekening aanleiding dient te geven.
17. Ter zake van de keuken heeft de man gesteld dat hij er pas na de verkoop van de woning is achter gekomen dat de vrouw de keuken - met toestemming van de kopers – uit de voormalige echtelijke woning heeft meegenomen.
18. Door de vrouw is het volgende gesteld. De man heeft meegenomen de auto, een slaapbank, een laptop en een fiets. De man wilde de spullen laten waar zij waren, zodat voor de kinderen zo min mogelijk onrust zou ontstaan. Het grootste gedeelte van de inboedel is in 1994 aangeschaft toen partijen de woning hebben aankocht. Een uitzondering hierop was de eethoek die in 2004 is aangeschaft voor een bedrag van € 4.390,-.
19. Ter zake van de keuken heeft de vrouw onder meer het navolgende naar voren gebracht. De keuken maakte deel uit van de woning die aan de kopers is verkocht. De nieuwe eigenaren hebben aan de vrouw mede gedeeld dat zij de keuken op marktplaats zouden zetten aangezien zij een nieuwe keuken wensten aan te schaffen. De vrouw heeft de keuken aangekocht van de kopers. De keuken behoort derhalve niet in de verdeling te worden betrokken.
20. Het hof overweegt als volgt. Uit de feiten volgt dat de voormalige echtelijke woning van partijen met de keuken aan de kopers is verkocht. De waarde van de keuken is derhalve verdisconteerd in de verkoopprijs van het huis. Dat de vrouw met kopers een overeenkomst sluit met betrekking tot de aankoop van de keuken is een overeenkomst waar de man buiten staat. De keuken maakt naar het oordeel van het hof geen deel uit van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap.
21. Met betrekking tot de verdeling van de inboedel overweegt het hof als volgt. Niet bestreden is door de man de stelling van de vrouw dat de man de spullen in het huis wenste te laten ten behoeve van de rust van de kinderen. Voorts stelt de man zelf dat de inboedel is verdeeld. Vast staat dat er sprake is van een gebruikte inboedel. Het is een algemeen bekend gegeven dat een normale huisinventaris slechts een geringe waarde heeft. De man heeft de waarde van de inboedelgoederen gebaseerd op de aanschafprijs, hetgeen het hof niet redelijk en billijk acht. Gezien het gedrag van de man met betrekking tot de inboedel is het hof van oordeel dat hij niet achteraf aan de vrouw een prijskaartje kan presenteren voor de inboedel die hij mede ten behoeve van zijn kinderen in de woning heeft achtergelaten. Gezien voormelde feiten en omstandigheden acht het hof de door partijen getroffen regeling met betrekking tot de verdeling van de inboedel redelijk en billijk. Naar het oordeel van het hof zijn er geen rechtens relevante feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de man alsnog een vergoeding jegens de vrouw kan claimen met betrekking tot de inboedel.
22. De man heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd. De man is van mening dat de vrouw zonder enige noodzaak niet heeft meegewerkt aan een spoedige en geïndiceerde verkoop van de woning.
23. Het hof leest in het verweer van de vrouw dat zij wel constructief heeft meegewerkt aan de verkoop van de woning. Zij stelt onder meer dat zij met de man is overeengekomen dat zij tot 1 september 2008 in de woning mocht blijven wonen. De woning is per 1 augustus 2008 verkocht en geleverd voor een prijs van € 495.000,-.
24. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken volgt dat het huwelijk op [in] 2008 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand. Gezien het feit dat de vrouw met de kinderen van partijen in de woning verbleef en onbestreden is dat de vrouw met de man is overeengekomen dat zij tot 1 september 2008 in de woning mocht verblijven, is er geen (rechts)grond aanwezig op grond waarvan de man alsnog van de vrouw een gebruiksvergoeding kan vorderen.
25. In incidenteel appel wenst de vrouw dat de man rekening en verantwoording aflegt over de verkoop van de auto, merk Citroën .... De vrouw heeft gesteld dat de auto in 2004 is aangekocht voor een bedrag van € 27.975,-. Volgens de vrouw dient de waarde van de auto gesteld te worden op een bedrag van € 18.000,-.
26. De man heeft gesteld dat hij de auto voor een bedrag van € 14.400,- heeft verkocht. Hij kan geen beschikking meer krijgen over de factuur aangezien het garagebedrijf is gefailleerd.
27. Het hof overweegt als volgt. Het hof vindt de verantwoording van de man met betrekking tot de opbrengst van de auto, mede in perspectief bezien van hetgeen de vrouw heeft gesteld, voldoende. Het betreft hier een auto die in 2004 is aangekocht. Op de peildatum was de auto twee jaar oud. Gezien de aankoopprijs en de ouderdom van de auto acht het hof de verantwoorde opbrengst van de auto € 14.400,- redelijk.
28. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren.
29. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd.
bekrachtigt het bestreden vonnis van 10 maart 2010 van de rechtbank `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen zijn/haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en van der Burght en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2012 in aanwezigheid van de griffier.