ECLI:NL:GHSGR:2012:BX4791

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.076.159
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Kamminga
  • J. Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en geschil over boedelbestanddelen

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 11 augustus 2010 en 22 september 2010, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd vastgesteld. De vrouw vordert onder andere dat de man in zijn vorderingen niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt vastgesteld zoals zij heeft verzocht. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en vordert afwijzing van de vorderingen van de vrouw en een andere verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen nog verschillen van mening over verschillende boedelbestanddelen, waaronder kinderbijslag, teruggave van inkomstenbelasting, en de verdeling van twee auto's (een Volvo en een Mazda). Het hof oordeelt dat de rechtbank de helft van de waarde van de caravan ten onrechte aan de vrouw heeft toegedeeld en dat de polis levensverzekering geen waarde heeft. Het hof beslist dat het ABC Spaarplan bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld en dat de man aan de vrouw € 100,- moet betalen voor de Volvo, terwijl de vrouw € 750,- aan de man moet betalen voor de Mazda. De vorderingen van de vrouw tot oplegging van een dwangsom en tot betaling van wettelijke rente worden afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.076.159/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 306679 / HA ZA 08-1152
arrest van 24 juli 2012
inzake
de vrouw,
wonende te A, gemeente B,
appellante, incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Maes te Middelharnis,
tegen
de man,
wonende te C, gemeente D,
geïntimeerde, incidenteel appellant,
procureur: mr. R.E. Gout de Kreek te Spijkenisse.
Het geding
Bij exploot van 15 oktober 2010 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 augustus 2010 door de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen alsmede van het vonnis van diezelfde rechtbank van 22 september 2010, bij welk vonnis het vonnis van 11 augustus 2010 is verbeterd.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de be¬stre¬den vonnissen heeft ver¬meld.
Bij memorie van grieven (met producties) heeft de vrouw acht grie¬ven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grie¬ven bestreden. Tevens heeft hij incidenteel hoger beroep ingesteld onder aanvoering van twee grieven.
Bij memorie van antwoord in het incidentele hoger beroep heeft de vrouw de grieven bestreden.
De vrouw heeft haar procesdossier aan het hof over¬ge¬legd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld in het vonnis van 11 augustus 2010. Bij vonnis van 22 september 2010 is het dictum van het vonnis van 11 augustus 2010 door de rechtbank verbeterd.
2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen vastgesteld, zoals in de rechtsoverweging 5.5 van het vonnis is weergegeven en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. Door de vrouw wordt in het principale hoger beroep gevorderd dat het hof de vonnissen van 11 augustus 2010 en 22 september 2010 vernietigt en, opnieuw rechtdoende:
- de man in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaart althans hem deze vorderingen ontzegt als zijnde ongegrond en onbewezen;
alsmede opnieuw rechtdoende:
- de scheiding en deling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap alsnog vaststelt zoals vermeld in punt 48 van de memorie van grieven van de vrouw;
- de man veroordeelt zijn medewerking te verlenen aan de door het hof vastgestelde verdeling op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat de man na de betekening van het ten deze te wijzen arrest daarmede in gebreke blijft;
- in het geval het hof tot het oordeel mocht komen dat de man enig bedrag aan de vrouw dient te betalen in het kader van de scheiding en deling, de man veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw het door het hof vast te stellen bedrag wegens overbedeling, boedelkosten en verrekening te betalen binnen één maand na het te wijzen arrest, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot de dag der algehele voldoening;
- de man veroordeelt in de kosten van de procedure in beide instanties.
4. Door de man wordt in incidenteel hoger beroep gevorderd dat het hof de vonnissen van 11 augustus 2001 en 22 september 2011 (het hof begrijpt: van 11 augustus 2010 en 22 september 2010) vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw afwijst en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vaststelt:
- naast het geregelde in de vaststellingsovereenkomst van 6 oktober 2009:
- dient de vrouw nog te ontvangen de helft van de waarde van de Volvo € 100,-;
- dient de man nog te ontvangen de helft van de door de vrouw ontvangen verkoopprijs voor de Mazda € 750,-;
- dient de vrouw haar toezegging aan de man met betrekking tot zijn persoonlijke goederen na te komen;
- behoudt ieder der partijen hetgeen zij dan wel hij thans in haar/zijn bezit heeft, zonder enige verrekening,
althans een zodanige verdeling vaststelt als het hof juist acht.
5. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven alsmede de samenhang van het appel en het incidentele appel bespreekt het hof het appel en het incidentele appel alsmede de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk.
Opsomming processtukken door de rechtbank
6. Het hof gaat voorbij aan de eerste grief van de vrouw waarin zij stelt dat de rechtbank in het vonnis van 11 augustus 2010 onder het kopje ‘verloop van het geding’ een verkeerde opsomming geeft van de in het geding gebrachte stukken. De rechtbank heeft in deze opsomming weliswaar bij een aantal processtukken de verkeerde procespartij genoemd, echter deze stukken hebben klaarblijkelijk wel deel uitgemaakt van het dossier op basis waarvan de rechtbank haar beslissing heeft genomen. De rechtbank heeft slechts verzuimd in de opsomming te noemen de akte van 20 januari 2010 van de zijde van de man. Deze akte is inhoudelijk niet van betekenis nu de man in deze akte de rechtbank enkel verzoekt om vonnis te wijzen. Nu voorts de procedure in hoger beroep er mede toe strekt om eventuele omissies en verzuimen uit de eerste aanleg te herstellen en het hof kennis heeft genomen van het hele dossier, heeft de vrouw geen belang meer bij haar grief, zodat deze grief in zoverre faalt.
7. Het hof constateert dat de vrouw zich in de memorie van antwoord in incidenteel beroep niet beperkt tot een reactie op de grieven van de man, maar ook uitvoerig ingaat op het verweer van de man in principaal beroep. Nu de man daarop niet meer hoefde te reageren en dat ook niet heeft gedaan, zal het hof genoemde memorie in zoverre buiten beschouwing laten.
Opsomming boedelbestanddelen door de rechtbank
8. In de grieven twee en drie stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte in het vonnis niet alle boedelbestanddelen heeft benoemd die gescheiden en gedeeld dienden te worden en onvoldoende heeft aangegeven over welke goederen overeenstemming was bereikt, welke goederen in de vaststellingsovereenkomst waren begrepen en over welke goederen nog een geschil bestond. Volgens de vrouw had de rechtbank alle boedelbestanddelen moeten benoemen, of ze nu wel of niet deel uitmaken van de vaststellingsovereenkomst. Doordat de rechtbank dit niet heeft gedaan en in dit opzicht derhalve onzorgvuldig is geweest is verwarring ontstaan en hebben partijen problemen met de uitvoering van het vonnis. De vrouw heeft er daarom belang bij het hof te verzoeken de scheiding en deling vast te stellen.
9. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3: 185 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter slechts oordelen inzake de verdeling indien er sprake is van een onverdeeldheid waarover partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Indien partijen verschillen van mening over de vraag of al dan niet overeenstemming is bereikt over de verdeling, komt het aan op de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en op de uitleg daarvan. Voor zover vast komt te staan dat goederen nog niet zijn verdeeld, kunnen deze alsnog in de verdeling worden betrokken. Het hof zal in het kader van de gevraagde verdeling ingaan op de vraag over welke boedelbestanddelen nog een geschil bestaat.
10. Tegen die achtergrond heeft de vrouw geen belang bij de grieven twee en drie.
Verdeling conform artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek
11. Het hof stelt vast dat zowel de vrouw als de man vorderen dat het hof de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vaststelt overeenkomstig artikel 3: 185 BW. Het hof begrijpt dat de vrouw vordert de vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap overeenkomstig hetgeen zij in punt 48 van de memorie van grieven heeft gesteld. Het hof begrijpt dat de man vordert de vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in die zin dat, naast hetgeen in de vaststellingsovereenkomst van 6 oktober 2009 reeds is vastgelegd, voorts moeten worden verdeeld de waarde van de auto merk Mazda en de waarde van de auto merk Volvo, en voorts dat iedere partij behoudt hetgeen hij in zijn bezit heeft, zonder enige verrekening.
12. Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen zal het hof alleen een beslissing geven met betrekking tot die boedelbestanddelen waarover partijen naar het oordeel van het hof geen overeenstemming hebben bereikt en waarover dus nog een geschil tussen partijen bestaat.
Over welke boedelbestanddelen hebben partijen nog een geschil?
13. Het hof stelt voorop dat partijen in eerste aanleg op een tweetal comparities van 27 maart 2009 en 6 oktober 2009 gedeeltelijk overeenstemming hebben bereikt over de verdeling. Van deze comparities is een proces-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal van 6 oktober 2009 is een door beide partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst opgenomen.
14. Uitgaande van genoemde processen-verbaal alsmede de overige gewisselde stukken, volgt naar het oordeel van het hof dat partijen slechts omtrent de navolgende onderdelen nog verschillen van mening of deze al dan niet reeds in de boedelverdeling zijn betrokken dan wel of deze nog in de verdeling moeten worden betrokken:
1) de kinderbijslag over het derde kwartaal 2005;
2) de teruggave inkomstenbelasting 2005;
3) een auto, merk Volvo, kenteken onbekend;
4) een auto, merk Mazda, kenteken [..];
5) de polis levensverzekering bij Amev onder polisnummer [...];
6) het ABC Spaarplan bij Amev met certificaatnummer [...];
7) het rentepercentage op de spaarrekeningen van de kinderen.
15. Het hof overweegt als volgt. In de verdeling kunnen slechts worden betrokken de activa en passiva die op de peildatum aanwezig zijn. De rechtbank heeft de peildatum voor de omvang van de gemeenschap bepaald op 30 januari 2007, zijnde de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
kinderbijslag en teruggave inkomstenbelasting
16. Van belang voor de vraag of de kinderbijslag over het derde kwartaal 2005 en de teruggave inkomstenbelasting 2005 in de verdeling dienen te worden betrokken is relevant of deze vorderingen voor of na de datum ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap zijn betaald. Uit de overgelegde stukken kan het hof niet vaststellen of deze betalingen zijn verricht voor of na de peildatum van 30 januari 2007. Bij gebreke daarvan gaat het hof ervan uit dat de betreffende bedragen voor de peildatum zijn ontvangen en dat deze zijn verdisconteerd in de saldi van de bank- en/of girorekeningen van partijen. Het vorderingsrecht kinderalimentatie en het vorderingsrecht belastingteruggave zijn derhalve geen vermogensbestanddelen die op de peildatum aanwezig waren, zodat het hof deze niet in de verdeling kan betrekken.
de Volvo en de Mazda
17. Tussen partijen is niet in geschil dat de Volvo en de Mazda tot het te verdelen vermogen behoren. Na de peildatum heeft de vrouw de Mazda en de man de Volvo verkocht. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of in de vaststellingsovereenkomst, zoals ondertekend door partijen ter zitting van de rechtbank op 6 oktober 2009, reeds met een en ander rekening is gehouden.
18. De vrouw beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij is van mening dat de waarde van de Volvo en de Mazda is begrepen in het bedrag van € 5.000,- dat de man in verband met overbedeling aan haar dient te voldoen. De man betwist dit en stelt dat de overeengekomen partiële verdeling niet ziet op de auto’s. Het hof overweegt als volgt. Het hof kan uit de overgelegde stukken niet achterhalen wat de bedoeling van partijen is geweest bij de vaststelling van de overbedelingsvordering noch wat partijen te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In elk geval blijkt uit de vaststellingsovereenkomst niet dat het overbedelingsbedrag op deze boedelbestanddelen betrekking heeft. Nu de vaststellingsovereenkomst met geen woord rept over de (waarde van de) auto’s had het gezien de betwisting door de man, op de weg van de vrouw gelegen haar stelling nader te onderbouwen. Nu de vrouw dit heeft nagelaten, en ook geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan, gaat het hof er vanuit, dat de (waarde van de) auto’s niet in de vaststellingsovereenkomst is begrepen.
19. Het hof zal ter zake als volgt beslissen. De vrouw heeft de Mazda verkocht voor € 1.500,-. De man heeft de Volvo verkocht voor € 200,-. Het hof zal deze bedragen alsnog in de verdeling betrekken. Dit brengt mee dat de vrouw een bedrag van € 750,- aan de man dient te voldoen. De man dient nog een bedrag van € 100,- aan de vrouw te voldoen.
polis levensverzekering Amev
20. De man stelt dat de polis levensverzekering bij Amev onderdeel uitmaakt van de aan de voormalige echtelijke woning gekoppelde hypothecaire geldlening. Het betreft echter een overlijdensrisicoverzekering zonder waarde, zodat er niets te verdelen valt, aldus de man. De vrouw heeft in hoger beroep erkend dat de betreffende polis inderdaad geen waarde heeft.
21. Nu deze polis geen waarde heeft, zal het hof deze niet in de verdeling betrekken.
het ABC Spaarplan
22. De vrouw stelt dat de waarde van het ABC Spaarplan bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld, doch dat de exacte waarde van de polis haar niet bekend is. De man is van mening dat het spaarplan niet moet worden verdeeld, aangezien dit deel uitmaakt van de afwikkeling van de echtelijke woning (immers gekoppeld aan de hypothecaire geldlening) en is begrepen in de vaststellingsovereenkomst.
23. Het hof overweegt als volgt. Het enkele feit dat het ABC Spaarplan aan de hypothecaire geldlening is gekoppeld doet niet af aan het feit dat deze polis een zelfstandig vermogensrecht is.
24. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de waarde van de auto’s, is het hof van oordeel dat het op de weg van de man had gelegen nader te onderbouwen dat het spaarplan deel uitmaakt van de vaststellingsovereenkomst. De tekst rept daar met geen woord over en de vrouw heeft dit standpunt betwist. Nu de man iedere verdere onderbouwing achterwege heeft gelaten, en ook geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan, gaat het hof er, mede gezien de tekst, van uit dat het spaarplan niet in de vaststellingsovereenkomst is begrepen.
25. Het hof begrijpt uit de overgelegde stukken dat de polis nog niet tussen partijen is verdeeld, zodat de verdeling bij helfte alsnog tussen partijen dient te geschieden tegen de waarde op het moment van de feitelijke verdeling. Die waarde is thans niet bekend.
het rentepercentage op de spaarrekeningen van de kinderen
26. Wat betreft de spaarrekeningen van de kinderen van partijen zijn partijen in zoverre tot overeenstemming gekomen dat de man twee keer het door hem aan die rekeningen onttrokken bedrag van € 800,- aan de vrouw – hof: de facto de kinderen - zal betalen, inclusief bankrente. Partijen verschillen nog van mening over de hoogte van de rente.
27. Het hof oordeelt als volgt. Duidelijk is dat de bedragen van € 800,- aan de kinderen toekomen. Deze bedragen maken derhalve geen deel uit van de tussen partijen te verdelen boedel, zodat het hof hierover en over de te vergoeden rente in het kader van de verzochte verdeling van de huwelijksgemeenschap niet kan oordelen.
De caravan
28. De man stelt in zijn eerste incidentele grief dat de rechtbank ten onrechte de helft van de waarde van de caravan aan de vrouw heeft toegescheiden. Volgens de man is de caravan begrepen in de vaststellingovereenkomst. De vrouw had reeds in de memorie van grieven aangegeven dat de caravan begrepen was in de vaststellingsovereenkomst.
29. Het hof overweegt als volgt. Noch daargelaten dat de waarde niet aan een van partijen kan worden toegescheiden, blijkt uit de overgelegde stukken dat partijen het er over eens zijn dat de waarde van de caravan is begrepen in het bedrag van € 5.000,- dat de man op grond van de vaststellingsovereenkomst aan de vrouw dient te betalen ter zake overbedeling. Derhalve kan niet meer worden bepaald dat de man in het kader van de verdeling de helft van de waarde van de caravan aan de vrouw moet vergoeden.
Dwangsom
30. De vrouw vordert veroordeling van de man tot medewerking aan het door het hof te wijzen arrest op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat de man na de betekening van het arrest daarmee in gebreke blijft.
31. Het hof gaat er van uit dat partijen uitvoering zullen geven aan de verdeling. Het hof ziet geen noodzaak tot het opleggen van een dwangsom als gevorderd, zodat de vordering van de vrouw wordt afgewezen.
Wettelijke rente
32. De vrouw vordert dat de man het door het hof vast te stellen bedrag wegens overbedeling, boedelkosten en verrekening binnen één maand na het te wijzen arrest aan haar dient te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot de dag der algehele voldoening.
33. Het hof oordeelt als volgt. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment dat de overbedelingsvordering vaststaat. Bij het wijzen van dit arrest kan het hof niet vaststellen welk bedrag de ene partij aan de andere partij verschuldigd is aangezien de verdeling nog niet integraal is afgewikkeld. De vordering van de vrouw wordt derhalve afgewezen.
Afgifte spullen
34. De man vordert dat de vrouw haar toezegging aan de man met betrekking tot zijn persoonlijke goederen zal nakomen. De vrouw is van mening dat zij, nu zij de persoonlijke goederen aan de man heeft afgegeven, aan haar verplichtingen heeft voldaan.
35. Nu de man niet exact heeft aangegeven welke persoonlijke goederen hij nog van de vrouw dient te verkrijgen en hij hiertoe ook geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan, kan het hof niet vaststellen of en zo ja, welke goederen door de vrouw aan de man zijn afgegeven. Dit brengt mee dat het hof ter zake niet kan beslissen. De vordering wordt afgewezen.
Kostenveroordeling
36. In haar memorie van grieven vordert de vrouw dat het hof de man veroordeelt in de kosten van de procedure in beide instanties. In haar memorie van antwoord in incidenteel appel vordert zij veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.
37. Wat er ook zij van deze verschillende vorderingen van de vrouw, het hof ziet in de onderhavige zaak geen reden de man in de kosten van de procedure(s) te veroordelen en daarmee af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken van familierechtelijke aard de kosten worden gecompenseerd. De betreffende vordering van de vrouw wordt derhalve afgewezen.
38. Hetgeen voorts door partijen is aangevoerd behoeft geen verdere bespreking meer, nu dit niet tot een ander oordeel zal leiden.
Samenvattend
39. Uit het vorenstaande volgt dat de grief van de man met betrekking tot de caravan doel treft, de polis levensverzekering Amev niet tussen partijen kan worden verdeeld aangezien er sprake is van een risicoverzekering waaraan geen waarde kan worden toegekend nu er geen sprake is van een goed en het ABC spaarplan nog dient te worden verdeeld aangezien de rechtbank dit niet heeft meegenomen in de verdeling.
40. Het vorenstaande brengt met zich mee dat de bestreden vonnissen moeten worden vernietigd voor zover de rechtbank de helft van de waarde van de caravan ad
€ 3.006, 25 aan de vrouw heeft toebedeeld.
Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen door de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen op
11 augustus 2010 en 22 september 2010 gewezen, voor zover de rechtbank daarbij de helft van de waarde van de caravan ad € 3.006,25 aan de vrouw heeft toebedeeld;
bepaalt dat het ABC Spaarplan bij Amev met certificaatnummer [....] bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld tegen de waarde op het moment van de feitelijke verdeling;
bepaalt dat de man aan de vrouw betaalt ter zake van de Volvo een bedrag van € 100,-;
bepaalt dat de vrouw aan de man betaalt ter zake van de Mazda een bedrag van € 750,-;
wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Kamminga en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2012 in aanwezigheid van de griffier.