GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 1 augustus 2012
Zaaknummer : 200.098.947/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 10-2602
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.A.S. Maduro te Rotterdam,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. Fontijne te Vlaardingen.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 15 december 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 november 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 25 januari 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 4 januari 2012 een faxbericht van 3 januari 2012 met bijlagen;
- op 13 maart 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen (welk faxbericht als brief is ontvangen op 14 maart 2012).
Van de zijde van de raad is bij het hof op 23 januari 2012 een brief van 20 januari 2012 ingekomen, waarbij het raadsrapport van 3 augustus 2011 is overgelegd.
De zaak is op 4 april 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [naam] namens de raad.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [naam] is in raadkamer gehoord.
Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. De behandeling van de zaak is aangehouden in verband met ‘mediation naast rechtspraak’.
Het hof heeft op 16 mei 2012 van de mediator (telefonisch) vernomen dat de mediation niet is aangevangen omdat bij de voorgenomen eerste bespreking de moeder niet verscheen.
Het hof heeft bij brief van 22 mei 212 partijen gevraagd uitsluitsel te geven of de beoogde start van de mediation alsnog op de door het hof beoogde wijze kan plaatsvinden.
De vader heeft bij faxbericht van 29 mei 2012 aan het hof laten weten dat de beoogde start van de mediation alsnog kan plaatsvinden.
De moeder heeft bij brief van 30 mei 2012 aan het hof te kennen gegeven af te zien van mediation.
Vervolgens heeft het hof beide partijen schriftelijk medegedeeld dat een beschikking zal worden afgegeven.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 14 maart 2011 van de rechtbank Rotterdam.
Bij beschikking van 14 maart 2011 van de rechtbank Rotterdam is de raad verzocht om onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht en daarover te rapporteren en te adviseren. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is de vader het recht op omgang met de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 1999 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), ontzegd en is bepaald dat de moeder de vader met ingang van 1 november 2011 eenmaal per jaar schriftelijk op de hoogte stelt over hoe het met de minderjarige gaat, met vermelding van de schoolresultaten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat de moeder van rechtswege belast is met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De vader heeft de minderjarige erkend.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor wat betreft de omgang tussen hem en de minderjarige en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij omgang met de minderjarige mag hebben, kosten rechtens.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat omgang tussen hem en de minderjarige in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige en derhalve hem ten onrechte zijn recht op omgang met de minderjarige heeft ontzegd. Volgens de vader is omgang met hem juist in het belang van de minderjarige. De vader heeft zijn dochter al ongeveer vijf jaar niet gezien. De vader vermoedt dat het negatieve beeld dat de minderjarige over hem heeft door de moeder is ingegeven. Naar de mening van de vader dient de minderjarige te worden onderzocht door een psycholoog of psychiater. Indien door deze deskundige(n) wordt geconstateerd dat omgang met de vader te emotioneel belastend is voor de minderjarige, zal de vader zich hierbij neerleggen. Thans is dat echter nog niet het geval, aldus de vader. Van belang is naar de mening van de vader dat het contact met zijn dochter weer wordt opgebouwd (bijvoorbeeld via het omgangshuis) en dat dit niet – zoals de raad adviseert – op de lange baan wordt geschoven.
5. De moeder acht het niet in het belang van de minderjarige indien er omgangscontacten met de vader worden bepaald. Volgens haar miskent de vader de situatie van de minderjarige. In het verleden is de minderjarige blootgesteld aan en getuige geweest van fysiek geweld en stalking door de vader jegens haarzelf en de moeder. De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam heeft verschillende malen straat- en contactverboden opgelegd aan de vader. Vanwege de impact van het gedrag van de vader op de minderjarige, is zij (alsmede de moeder) jarenlang bijgestaan door hulpverleners. Op dit moment krijgen de moeder en de minderjarige hulp vanuit Stichting Bureau Jeugdzorg en Trivium Lindenhof. Hoewel niet vaststaat dat de (gedrags)problemen waarmee de minderjarige momenteel kampt zijn veroorzaakt door haar verleden, staat wel vast dat het thans niet goed met haar gaat. Het hoger beroep van de vader heeft (al) veel spanningen bij de minderjarige veroorzaakt. Daarnaast zijn de schoolresultaten van de minderjarige achteruit gegaan. De moeder betwist dat het negatieve beeld dat de minderjarige heeft over de vader door haar is ingegeven.
6. De raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het advies zoals vermeld in het raadsrapport van 3 augustus 2011, te weten de vader het recht op omgang met de minderjarige te ontzeggen vanwege strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige.
7. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek het kind en de niet hem het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben tenzij sprake is van één van de in het derde lid van dit artikel limitatief gemelde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
8. Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de strijd tussen de vader en de moeder een obstakel vormt voor het contact en de omgang tussen de vader en de minderjarige en dat het opbouwen van contact en omgang slechts mogelijk is indien partijen in staat zijn om hun problemen met elkaar op te lossen en het vertrouwen in elkaar te herstellen. Teneinde hieraan te werken hebben partijen tijdens de zitting in hoger beroep ingestemd met ‘mediation naast rechtspraak’. Uit de nadien bij het hof ingekomen berichten blijkt echter dat de mediator door toedoen van de moeder geen start heeft kunnen maken met de voorgenomen mediation. De moeder voelt zich sterk onder druk gezet om aan de mediation deel te nemen; zij kan het – hoewel zij het belang van mediation wel inziet – psychisch niet aan. Gezien de onrust en spanning die in dit geval voor de minderjarige uit een opgelegde omgangsregeling zullen voortvloeien, alsmede gelet op de door de minderjarige (bij de raad en tijdens het kinderverhoor) geuite ernstige bezwaren tegen omgang met de vader, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank uitgesproken ontzegging van het recht op omgang van de vader met de minderjarige thans gehandhaafd moet blijven. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre bekrachtigen.
9. Het hof merkt nog op dat een ontzegging van het recht op omgang tussen een ouder en een kind een in tijd beperkt karakter heeft en dat het de taak van beide ouders en in dit geval met name de taak van de moeder is, waar mogelijk, de gronden voor een ontzegging van omgang weg te nemen.
10. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof aanleiding de beslissing ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg te bekrachtigen en in hoger beroep de proceskosten te compenseren.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van Leuven en Ibili, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2012.