ECLI:NL:GHSGR:2012:BX5863

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.093.084-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kamminga
  • Van de Poll
  • Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige door de man, die de verwekker is, en de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige. De man had in eerste aanleg een verzoek ingediend tot vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarige, welke door de rechtbank was afgewezen. De man stelde dat de erkenning van de minderjarige een positief effect zou hebben op diens identiteitsontwikkeling en zelfvertrouwen. De moeder daarentegen vreesde dat de erkenning de verstandhouding tussen haar en de minderjarige zou schaden, en dat de Turkse afkomst van de man complicaties met zich mee zou brengen, zoals de mogelijkheid van het verkrijgen van Turks staatsburgerschap voor de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2012 waren de man, de moeder en de bijzondere curator aanwezig. Het hof heeft de belangen van alle betrokkenen afgewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de erkenning de belangen van de moeder of de minderjarige zou schaden. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de man toestemming verleend om de minderjarige te erkennen.

Daarnaast heeft het hof de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige vastgesteld, waarbij de minderjarige om de veertien dagen een weekend bij de man verblijft en ook op woensdag uit school met een overnachting. De regeling is zodanig aangepast dat er minder overdrachtsmomenten zijn, wat meer rust creëert voor zowel de moeder als de minderjarige. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 14 maart 2012
Zaaknummer : 200.093.084/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 10-3055
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. drs. H. Durdu te Rotterdam,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.G.M. Wensveen te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator],
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de nader te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Op grond van het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
het Ressortsparket van het openbaar ministerie in het arrondissement ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: het openbaar ministerie.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 26 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 mei 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 11 oktober 2011 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De man heeft op 3 november 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 20 september 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 24 januari 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage (welk faxbericht als brief is ontvangen op 24 januari 2012);
van de zijde van de moeder:
- op 24 januari 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen (welk faxbericht als brief is ontvangen op 24 januari 2012);
van de zijde van het openbaar ministerie:
- op 30 januari 2012 een faxbericht van diezelfde datum, waarbij onder andere is medegedeeld dat het openbaar ministerie niet ter terechtzitting zal verschijnen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 19 januari 2012 een brief van diezelfde datum ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 2 februari 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de bijzondere curator.
De advocaat van de man en de advocaat van de moeder hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover thans nog in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht tussen de man en de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 2007 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), als volgt zal zijn:
vanaf het moment dat de minderjarige naar de basisschool gaat:
- om de week op vrijdag (einde school) tot zaterdag 13.00 uur, waarbij de minderjarige door de man bij school wordt opgehaald en door een familielid van de man bij de woning van de moeder wordt teruggebracht;
- elke woensdag uit school met een overnachting tot donderdagochtend voor school, waarbij de man de minderjarige op woensdag bij school ophaalt en op donderdag bij school brengt;
- de helft van de schoolvakanties;
- de helft van alle christelijke feestdagen;
- de islamitische feestdagen, te weten het slachtfeest en het offerfeest, in zijn geheel;
- de verjaardag van de man, en
- Vaderdag.
Het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming voor het erkennen van de minderjarige is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de minderjarige sinds 19 september 2011 naar de basisschool gaat.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming voor het erkennen van de minderjarige alsmede de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor wat betreft de vervangende toestemming tot erkenning en de omgangsregeling en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de toestemming van de moeder (het hof leest:) tot erkenning van de minderjarige wordt vervangen door de toestemming van het hof, zodat de man de minderjarige kan erkennen;
- vanaf het moment dat de minderjarige naar de (het hof leest:) basisschool gaat een omgangsregeling te bepalen tussen de man en de minderjarige, te weten:
- elke woensdag uit school met een overnachting, alsmede elke vrijdag of zaterdag vanaf 15.00 uur tot 15.00 uur de volgende dag, waarbij de man de minderjarige bij de moeder ophaalt en weer afzet;
- de helft van alle (school-) vakanties en alle christelijke feestdagen;
- alle islamitische feestdagen in zijn geheel, alsmede de verjaardag van de man en Vaderdag.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te (het hof leest:) bekrachtigen. In incidenteel appel verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de omgangsregeling betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de volgende omgangsregeling zal gelden:
- een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondag 18.00 uur en in de week dat de man geen weekendregeling heeft, op de woensdagmiddag vanuit school tot 18.00 uur;
- de islamitische feestdagen, te weten het Suikerfeest en het Slachtfeest;
- de helft van de christelijke feestdagen;
- Vaderdag en de verjaardag van de man;
en voorts te bepalen dat de minderjarige bij de moeder zal zijn op Moederdag, op de verjaardag van de moeder en op de verjaardag van zijn broer, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het incidenteel appel integraal af te wijzen.
5. Het hof ziet aanleiding het verzochte in principaal en incidenteel appel gelijktijdig te behandelen.
Vervangende toestemming tot erkenning
6. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank zijn verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige ten onrechte heeft afgewezen. Volgens hem heeft de rechtbank zich in haar oordeel niet gebaseerd op de feiten, maar voornamelijk op de stellingen en de persoonlijke mening van de moeder. Hetzelfde geldt voor de bijzondere curator, aldus de man. De man stelt verder dat de bescheiden die hij ter ondersteuning van zijn standpunt in het geding heeft gebracht niet, althans onvoldoende door de rechtbank zijn meegewogen in haar oordeel. Daarnaast heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de minderjarige. De man stelt dat hij een belangrijke bijdrage heeft geleverd en thans nog steeds levert in de verzorging en opvoeding van de minderjarige (ook voor wat betreft het financiële gedeelte). Erkenning zal volgens hem een positief effect hebben op de identiteitsontwikkeling en het zelfvertrouwen van de minderjarige. De man betwist dat hij vanaf het einde van de relatie met de moeder tot op heden inbreuk maakt op haar persoonlijke levenssfeer (en op die van de minderjarige) en dat zijn culturele achtergrond daar een belangrijke rol in speelt. Ook betwist de man dat er geen sprake is van communicatie tussen partijen. Ter zitting is namens de man nog aanvullend verklaard dat hij de wens heeft dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Naar de mening van de man heeft de minderjarige daar recht op. Voorts heeft hij laten weten dat zijn aandeel en invloed op de opvoeding van de minderjarige door de erkenning niet zullen veranderen.
7. De moeder stelt zich nog altijd op het standpunt dat de erkenning van de minderjarige een ongestoorde verstandhouding tussen haar en de minderjarige zal schaden. Partijen komen uit twee geheel verschillende culturen en hebben als gevolg daarvan in het verleden veel problemen gekend. Zo heeft de man (en ook zijn familie) onder meer huisvredebreuk gepleegd en aangedrongen op een abortus. Ook thans doen zich nog veel problemen voor, aldus de moeder. De man blijft zich dwingend opstellen en haar controleren/observeren. Van een goede communicatie is geen sprake, aldus de moeder. Zij leeft onder een permanente psychologische spanning die zijn weerslag heeft op de minderjarige. Hoewel onder begeleiding van Flexus Jeugdplein inmiddels aan de zijde van de moeder een situatie van een zekere stabiliteit is gecreëerd en de moeder de nodige instrumenten heeft aangereikt gekregen om beter om te gaan met bepaalde situaties, wijst zij erop dat het van belang is dat het thans ontstane evenwicht niet wordt doorbroken door nieuwe veranderingen in de verhoudingen tussen partijen. Ter zitting is namens de moeder aanvullend verklaard dat zij vreest voor de gevolgen die een erkenning van de minderjarige met zich meebrengt. Volgens de Turkse wet verkrijgt de minderjarige in geval van erkenning door de man van rechtswege het Turkse staatsburgerschap, hetgeen voor de man en zijn familie aanleiding zou kunnen zijn om met meer pressie Turkse waarden en normen te gaan voorschrijven. Voorts bestaat de mogelijkheid dat de minderjarige wordt geregistreerd in Turkije, de man een Turks paspoort aanvraagt voor de minderjarige en hem uiteindelijk meeneemt naar Turkije. Ook brengt een erkenning met zich mee dat de minderjarige dienstplicht heeft in Turkije. Tenslotte zal de erkenning een opstap zijn naar het aanvragen van medegezag, aldus de moeder.
8. De bijzondere curator heeft ter terechtzitting in hoger beroep laten weten dat er tussen partijen over en weer sprake is van vele stellingen en betwistingen alsmede van een groot gebrek aan communicatie. De wijze waarop de overdracht van de minderjarige plaatsvindt tijdens de omgangscontacten is daar een voorbeeld van, aldus de bijzondere curator. Volgens de bijzondere curator brengt dit alles spanning en stress met zich mee (met name bij de moeder), hetgeen vervolgens weer zijn weerslag heeft op de minderjarige. De bijzondere curator heeft te kennen gegeven het moeilijk te vinden een afweging te maken van de belangen van partijen. Enerzijds heeft hij begrip voor de angst van de moeder ten aanzien van de gevolgen van de erkenning, doch anderzijds is het een feit dat de minderjarige een Turkse vader heeft, met Turkse normen en waarden. Volgens de bijzondere curator dienen beide partijen hun onderlinge verhouding te normaliseren en met elkaar in gesprek te gaan door middel van een mediator. De bijzondere curator concludeert, na alle belangen te hebben afgewogen, dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zullen schaden en dat de bestreden beschikking daarom dient te worden bekrachtigd.
9. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de man die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden en de man de verwekker van het kind is. De man en de moeder zijn het erover eens dat de man de verwekker is van de minderjarige. Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de minderjarige als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van zulk een betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de minderjarige, of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met hem, geschaad zouden worden bij erkenning van de minderjarige door de man. Van schade aan de belangen van een kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor hem reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
10. Rekening houdend met de belangen van alle betrokkenen zijn er naar het oordeel van het hof onvoldoende aanwijzingen dat door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige worden geschaad. De moeder heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om van het uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, af te wijken. Zij heeft weliswaar gesteld dat de erkenning haar relatie met de minderjarige zal verstoren, maar de omstandigheden die zij daartoe heeft aangevoerd zijn naar het oordeel van het hof niet voldoende zwaarwegend om tot deze conclusie te komen. Ook uit de stukken valt niet af te leiden dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zullen worden geschaad door erkenning door de man. Ter zitting is daarvan evenmin gebleken. Hoewel er sprake is van spanningen tussen partijen, is het hof van oordeel dat die niet in de weg staan aan een erkenning van de minderjarige door de man, te meer nu er in de nieuwe omgangsregeling (zie de overweging hieronder) nauwelijks nog overdrachtsmomenten van de ene naar de andere ouder meer zullen gaan plaatsvinden. Bovendien heeft de moeder bij Flexus Jeugdplein geleerd beter met die spanningen en stress om te kunnen gaan. De omstandigheid dat de moeder weerstand heeft tegen de erkenning en dan met name de gevolgen daarvan, leidt niet tot de conclusie dat vervangende toestemming tot erkenning aan de man moet worden onthouden. Het hof merkt in dat kader nog op dat, zoals ook de bijzondere curator ter zitting te kennen heeft gegeven, het nu eenmaal een feit is dat de minderjarige een Turkse vader heeft. Zijn Turkse afkomst maakt deel uit van het leven van de minderjarige. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking voor zover het betreft de vervangende toestemming tot erkenning door de man van de minderjarige dient te worden vernietigd.
Omgangsregeling
11. Partijen verschillen van mening over de invulling van de omgangsregeling. De man wenst een uitgebreidere omgangsregeling dan de rechtbank heeft vastgesteld. De moeder kan zich niet vinden in de door de rechtbank vastgestelde vakantieregeling. Volgens haar is een regeling waarbij de minderjarige weken achtereen weg is niet in zijn belang. Bovendien is hij daarvoor nog te jong, aldus de moeder. Ter zitting heeft de moeder laten weten dat zij nog altijd veel spanningen ondervindt tijdens de overdrachtsmomenten.
12. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling dient te worden gewijzigd in die zin dat de minderjarige een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend voor school bij de man verblijft. Op die manier zijn er minder overdrachtsmomenten, hetgeen meer rust creëert voor zowel de moeder als de minderjarige. Partijen hebben zich ter zitting met deze wijziging akkoord verklaard. Het hof ziet geen aanleiding een wijziging te brengen in (de frequentie van) de omgangscontacten en de overnachtingen op woensdag. Voorts zal het hof, nu de man daartegen geen bezwaar heeft, bepalen dat de minderjarige bij de moeder zal zijn op Moederdag, de verjaardag van de moeder en de verjaardag van de broer van de minderjarige. Het hof acht het daarnaast in het belang van de minderjarige dat hij in staat wordt gesteld ook gedurende de schoolvakanties omgang met de man te hebben. Het hof acht het in het belang van de minderjarige daarbij rekening te houden met diens jeugdige leeftijd en met de bestaande bezwaren van de moeder tegen een lange omgangsduur in de vakanties. Derhalve zal het hof bepalen dat de man de minderjarige tijdens de zomervakanties van 2012 en 2013 gedurende maximaal acht aaneengesloten dagen (zeven nachten) bij zich mag hebben en de zomervakanties vanaf 2014 gedurende maximaal veertien aaneengesloten dagen (dertien nachten). De overige vakanties zullen bij helfte worden gedeeld, waarbij eveneens in 2012 en 2013 een maximale aaneengesloten termijn van acht dagen (zeven nachten) zal gelden. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de omgangsregeling betreft en na te noemen omgangsregeling vaststellen.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent de man toestemming, de toestemming van de moeder vervangende, om [de minderjarige], geboren op [geboortedatum in] 2007 te [geboorteplaats], als zijn kind te erkennen;
bepaalt dat de man de minderjarige bij zich mag hebben:
- een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend voor school, waarbij de man de minderjarige op vrijdag bij school ophaalt en op maandag bij school brengt;
- elke woensdag uit school met een overnachting tot donderdagochtend voor school, waarbij de man de minderjarige op woensdag bij school ophaalt en op donderdag bij school brengt;
- tijdens de zomervakanties van 2012 en 2013 gedurende maximaal acht aaneengesloten dagen (zeven nachten) en de zomervakanties vanaf 2014 gedurende maximaal veertien aaneengesloten dagen (dertien nachten). De overige vakanties zullen bij helfte worden gedeeld, waarbij eveneens in 2012 en 2013 een maximale aaneengesloten termijn van acht dagen (zeven nachten) zal gelden;
- de helft van alle christelijke feestdagen;
- de islamitische feestdagen, te weten het slachtfeest en het offerfeest, in zijn geheel;
- de verjaardag van de man, en
- Vaderdag;
voorts bepaalt het hof dat de minderjarige bij de moeder zal zijn op Moederdag, de verjaardag van de moeder en de verjaardag van de broer van de minderjarige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van de Poll en Bos, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2012.