ECLI:NL:GHSGR:2012:BX5867

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.103.798-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Mink
  • J. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie door gewijzigde omstandigheden en inkomensverlies

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor zijn jongmeerderjarige kind was vastgesteld op € 141,- per maand. De vader was van mening dat zijn financiële situatie was veranderd door het verlies van inkomen, wat niet verwijtbaar was, en verzocht om de alimentatie te verlagen naar nihil. De moeder en de jongmeerderjarige, verweerders in hoger beroep, stelden dat de vader zijn verplichtingen niet kon ontlopen en dat zijn keuze om naar het buitenland te verhuizen niet ten nadele van de kinderen mocht strekken.

Tijdens de zitting op 13 juni 2012 was de vader niet verschenen, maar zijn advocaat was aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de vader zijn inkomen had verloren door het eindigen van zijn arbeidscontract en dat hij sindsdien geen betaalde arbeid had verricht. Het hof oordeelde dat het inkomensverlies van de vader niet aan hem kon worden toegerekend, mede gezien zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en de taalbarrière in het buitenland. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 172,60 per maand per kind, maar oordeelde dat de vader geen draagkracht had om deze alimentatie te betalen.

De bestreden beschikking werd vernietigd en de alimentatieverplichtingen werden met terugwerkende kracht tot 1 juni 2011 op nihil gesteld. Tevens werd bepaald dat de vader de achterstand in de betaling van alimentatie kon verrekenen met eventuele te veel betaalde bedragen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de impact van gewijzigde omstandigheden op alimentatieverplichtingen en de bescherming van het recht op gezinsleven onder het EVRM.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 juli 2012
Zaaknummer : 200.103.798/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-4191
[de vader],
wonende te [plaats buitenland],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.H. Keereweer te Zoetermeer,
tegen
1. [de moeder],
hierna te noemen: de moeder, en
2. [naam],
geboren op [geboortedatum in] 1993 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [de jongmeerderjarige],
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: verweerders,
advocaat mr. W.G.H. Janssen te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 14 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 december 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
Verweerders hebben op 25 april 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 2 april 2012 een brief van 30 maart 2012 met bijlage.
De zaak is op 13 juni 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De vader en [de jongmeerderjarige] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige [naam] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 31 januari 2001 van de rechtbank ’s-Gravenhage is de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken en is verstaan dat de vader en de moeder de onderling getroffen regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding hebben neergelegd in een echtscheidingsconvenant, waarvan een fotokopie aan de beschikking is gehecht en de inhoud als in die beschikking opgenomen moet worden beschouwd.
Bij bovenvermeld echtscheidingsconvenant, door de vader en de moeder ondertekend op 6 december 2000, is onder meer overeengekomen dat de vader een kinderalimentatie van fl. 300,- per maand per kind aan de moeder zal betalen.
Bij de bestreden beschikking is – met wijziging in zoverre van de onderling getroffen regeling en de beschikking van 31 januari 2001 van de rechtbank ’s-Gravenhage – de door de vader met ingang van 1 juni 2011 te betalen:
- bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige [naam] bepaald op € 141,- per maand, vanaf 20 december 2011 telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 1996 te [geboorteplaats] (verder: [de minderjarige]), bepaald op € 141,- per maand, vanaf 20 december 2011 telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [de jongmeerderjarige], hierna ook: alimentatie jongmeerderjarige, en de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], hierna ook: kinderalimentatie.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, (het hof leest:) opnieuw beschikkende, zijn inleidend verzoek, inhoudende te bepalen dat hij met ingang van 1 augustus 2009, dan wel met ingang van een andere door de rechtbank vast te stellen datum, geen kinderbijdragen ten behoeve van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] meer verschuldigd is, alsnog toe te wijzen.
3. Verweerders bestrijden het beroep en verzoeken het hoger beroep van de vader af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking, kosten rechtens.
Wijziging van omstandigheden
4. Nu niet in geschil is dat er sprake is van een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), zal worden beoordeeld of de door de vader te betalen alimentatie dient te worden gewijzigd, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.
Omvang rechtsstrijd
5. Het hof stelt voorop dat de rechtsstrijd van partijen zich beperkt tot de volgende kwesties:
- de behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige];
- de draagkracht van de vader, in het bijzonder de inkomsten en de woonlasten.
De behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige]
6. Ter zitting in hoger beroep is namens de vader medegedeeld dat hij zijn bezwaar met betrekking tot de hoogte van de behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] – gelet op hetgeen de voorzitter hieromtrent ter zitting naar voren heeft gebracht – niet langer zal handhaven. De behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] van € 172,60 per maand per kind staat daarmee vast. Thans dient te worden beoordeeld in welke mate de vader kan bijdragen in de behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige].
De draagkracht van de vader
7. De vader stelt – kort samengevat – dat de rechtbank bij de bepaling van zijn financiële draagkracht ten onrechte heeft aangeknoopt bij het gezinsinkomen dat hij en zijn huidige echtgenote thans hebben in [buitenland]. Volgens de vader dient bij de berekening van zijn draagkracht te worden uitgegaan van de omstandigheid dat hij (thans) geen inkomsten heeft. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de woonlasten van de woning die de vader in Nederland aanhoudt (die hoger zijn dan de huuropbrengsten uit die woning), alsmede met de woonlasten die de vader in [buitenland] heeft (het bedrag aan woonlasten dat hoger is dan het in de bijstandsnorm begrepen bedrag aan gemiddelde huur van € 210,- per maand).
8. Verweerders stellen dat de keuze van de vader om met zijn huidige echtgenote (en de tot hun gezin behorende kinderen) naar het buitenland te vertrekken en daar geen betaalde arbeid te verrichten niet ten nadele van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] mag strekken, zodat bij de berekening van de financiële draagkracht van de vader dient te worden uitgegaan van een fictief inkomen (naast de inkomsten uit verhuur van de woning in [plaats] en de verdiensten/vergoedingen die de vader vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken verkrijgt) op grond waarvan moet worden aangenomen dat de vader in staat is de door de rechtbank vastgestelde kinderbijdragen te betalen.
9. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader een arbeidscontract had voor bepaalde tijd dat van rechtswege is geëindigd op 1 juli 2008. Op 17 juli 2008 is de vader met zijn echtgenote en hun minderjarige dochter en de minderjarige dochter van zijn echtgenote naar het buitenland vertrokken (aanvankelijk [naam land], thans [naam land]), waar zijn echtgenote door het Ministerie van Buitenlandse zaken is gestationeerd (in ieder geval tot de zomer van 2015) en waar hij geen betaalde arbeid verricht. Naar het oordeel van het hof staat vast dat het inkomensverlies van de vader niet door hem zelf teweeg is gebracht, nu onbestreden is dat de arbeidsovereenkomst van de vader door tijdsverloop is geëindigd. Dat de vader geen inkomen geniet, omdat hij met zijn echtgenote is meegegaan naar het buitenland voor haar baan en hij in [buitenland] zelf geen arbeid verricht kan, in aanmerking genomen het recht van de vader op eerbiediging van zijn gezinsleven ingevolge artikel 8 EVRM, alsmede in aanmerking genomen de beperkingen van de vader (gedeeltelijk arbeidsongeschikt en een taalbarrière in [buitenland]) onder deze omstandigheden naar het oordeel van het hof niet aan hem worden toegerekend. Met de inkomensachteruitgang van de vader dient derhalve wel rekening te worden gehouden en wel met ingang van 1 juni 2011, zijnde de datum waarop verweerders redelijkerwijs rekening hebben kunnen houden met de mogelijkheid dat de alimentatie zou worden aangepast. Uitgaande van deze inkomensachteruitgang en ook indien met de toelage op het inkomen van zijn echtgenote ten behoeve van de vader rekening zou worden gehouden (de vader krijgt enkel nog maandelijks een vergoeding vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken), heeft de vader geen draagkracht. Het hof acht het niet redelijk om met een fictief inkomen in verband met de verdiencapaciteit van de vader rekening te houden of – zoals de rechtbank heeft gedaan – aansluiting te zoeken bij het gezinsinkomen dat de vader en zijn echtgenote thans ontvangen, aangezien de echtgenote van de vader ingevolge artikel 1:395 BW niet onderhoudsplichtig is jegens [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige].
10. Gezien het voorgaande behoeven de grieven van de vader met betrekking tot zijn woonlasten geen bespreking meer en zal het hof de bestreden beschikking vernietigen.
Terugbetalingsverplichting
11. Ter zitting is namens de vader bevestigd dat hij vanaf de datum van de bestreden beschikking zijn betalingsverplichting nakomt; de bestaande achterstand (vanaf 1 augustus 2009 tot aan 20 december 2011) heeft hij echter nog niet ingelopen. Voorts is ter terechtzitting door de advocaat van de vader – onweersproken – naar voren gebracht dat de vader de moeder er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat de door hem vanaf de datum van de bestreden beschikking betaalde kinderbijdragen van in totaal € 282,- per maand wellicht door haar moeten worden terugbetaald, gezien het door de vader ingestelde hoger beroep.
12. Gelet op het bovenstaande acht het hof het redelijk om te bepalen dat de achterstand die de vader heeft opgelopen in de betaling van de alimentatie in de periode vóór 1 juni 2011 zal worden verrekend met de eventueel door de vader op grond van deze beschikking teveel betaalde alimentatie.
Proceskosten
13. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.
14. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van de onderling tussen de vader en de moeder getroffen regeling en de beschikking van 31 januari 2001 van de rechtbank ’s-Gravenhage – de door de vader aan [de jongmeerderjarige] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie en de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 juni 2011 op nihil;
bepaalt dat de vader de achterstand in de betaling van voornoemde bijdragen over de periode tot 1 juni 2011 kan verrekenen met de eventueel door de vader op grond van deze beschikking teveel betaalde alimentatie;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Mink en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2012.