ECLI:NL:GHSGR:2012:BX6616

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.094.052.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. van Nievelt
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige in verband met lopend onderzoek naar ontwikkeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, betreft het een hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beslissing van de rechtbank. De zaak is van belang vanwege de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en haar broers, die ook in een pleeggezin verblijven. De advocaat van de moeder, mr. I. van Santbrink, heeft tijdens de zitting benadrukt dat er een onhoudbare situatie is ontstaan voor de moeder en haar kinderen door de onzekerheid over hun toekomst. De moeder heeft verzocht om een spoedige beslissing, mede in het licht van een lopend onderzoek door het Haags Ambulatorium naar de ontwikkeling van de minderjarige en haar broers.

Het hof heeft de mondelinge behandeling op 24 mei 2012 voortgezet en heeft de betrokkenen gehoord, waaronder de moeder, de vader, de pleegouders en verschillende hulpverleners. De raad voor de kinderbescherming was niet ter zitting aanwezig, maar had wel een brief gestuurd. Het hof heeft overwogen dat de resultaten van het onderzoek naar de ontwikkeling van de broers van de minderjarige van belang zijn voor de beslissing over de uithuisplaatsing. De advocaat van de vader heeft aangegeven dat hij het niet eens is met een uitspraak zonder nadere zitting, omdat het rapport van het Haags Ambulatorium eerst besproken moet worden.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de noodzaak tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig is in afwachting van de onderzoeksresultaten. Het hof heeft benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is om duidelijkheid te krijgen over haar toekomstperspectief, gezien de ernstige zorgen uit het verleden en het feit dat zij al vier jaar in een pleeggezin verblijft. De beslissing is genomen op 27 juni 2012, waarbij het hof de eerdere beslissing van de rechtbank heeft bevestigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte heeft afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 27 juni 2012
Zaaknummer : 200.094.052/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 11-1949
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. van Santbrink te Delft,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
locatie Den Haag Centrum / Scheveningen,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.H. Keereweer te Zoetermeer;
2. [de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, zijn aangemerkt:
1) de heer [intern begeleider],
intern begeleider van basisschool [naam];
2) mevrouw [adj-dir], adjunct-directeur van basisschool [naam], tevens voormalig intern begeleider;
3) mevrouw [hulpverlener I],
ambulant hulpverleenster van de Stichting Jeugdformaat te Delft (voor de minderjarige);
4) mevrouw [hulpverlener II],
ambulant hulpverleenster van de Stichting Jeugdformaat te Delft (voor de broers van de minderjarige);
5) mevrouw [hulpverlener III],
ambulant hulpverleenster van de Stichting Jeugdformaat te Delft, alsmede gezinsvoogd van de broers van de minderjarige.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 7 december 2011, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de behandeling van de zaak aangehouden tot 31 maart 2012 pro forma, in afwachting van de resultaten van het uit te voeren onderzoek in verband met de ontwikkelingszorgen van de broers van de hierna te noemen minderjarige. Het hof heeft overwogen dat de resultaten van het onderzoek mede van belang kunnen zijn voor de onderhavige zaak.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
Van de zijde van de moeder:
- op 22 maart 2012 een faxbericht;
- op 3 april 2012 een faxbericht;
- op 14 mei 2012 een faxbericht met bijlagen;
- op 22 mei 2012 een faxbericht;
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 31 januari 2012 een brief van 30 januari 2012 met bijlagen;
- op 21 mei 2012 een faxbericht.
Op 15 mei 2012 is bij het hof een brief van de raad van 11 mei 2012 ingekomen, waarbij de raad heeft medegedeeld niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 24 mei 2012 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [naam] namens Jeugdzorg, gezinsvoogd van de minderjarige;
- de vader (na aanvang van de zitting verschenen), bijgestaan door zijn advocaat;
mr. H.H. Keereweer te ’s-Gravenhage;
- mevrouw [hulpverlener II] en mevrouw [hulpverlener III];
- mevrouw [hulpverlener I];
- de pleegmoeder;
- de heer [intern begeleider] en mevrouw [adj-dir], adjunct-directeur van basisschool [naam], tevens voormalig intern begeleider.
De pleegvader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof handhaaft al hetgeen het in zijn tussenbeschikking heeft overwogen en beslist.
Ter beoordeling ligt in deze procedure aan het hof voor de verlening van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 2006 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige).
2. Bij brief van 30 januari 2012 heeft Jeugdzorg het hof verzocht de zaak weer zo spoedig mogelijk te behandelen aangezien het onderzoek naar de ontwikkeling van [broer I] en [broer II] (de thuiswonende broers van de minderjarige) niet van de grond komt. Volgens Jeugdzorg weigert de vader toestemming voor het onderzoek te verlenen. Bovendien maakt Jeugdzorg zich ernstig zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en maakt het zich zorgen over de thuissituatie bij moeder, mede gezien de recente melding van de buren van de moeder bij het AMK. Ook de school van [broer II] heeft zorgen geuit over zijn ontwikkeling. Jeugdzorg acht het wenselijk om het N.I.F.P. te kunnen benaderen met de vraag om beslissingsdiagnostiek voor de minderjarige te verrichten zodat er eerst een duidelijk perspectief ligt waar het contact met moeder en pleegouders op afgestemd kan worden.
3. In aansluiting op het faxbericht van 22 maart 2012, waarin de moeder eveneens een nieuwe mondelinge behandeling heeft verzocht omdat het onderzoek tot dan toe nog niet van de grond was gekomen, heeft de moeder bij faxbericht van 3 april 2012 aan het hof medegedeeld dat het onderzoek met betrekking tot de broers van de minderjarige door het Haags Ambulatorium in Den Haag op 16 april 2012 een aanvang zou nemen, en dat ook ten behoeve van de minderjarige een oproep volgt.
4. Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de moeder medegedeeld dat zij heeft overwogen om een verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling te verzoeken in afwachting van de resultaten van het onderzoek van het Haags Ambulatorium. Zij heeft hier echter van afgezien omdat er niet alleen voor de moeder maar ook voor haar drie kinderen inmiddels een onhoudbare situatie is ontstaan vanwege de onzekerheid over hun nabije toekomst. Ten gevolge van de door het hof bevolen uitbreiding van de contacten tussen de moeder, de twee broers van de minderjarige en de minderjarige is de familieband aanzienlijk versterkt en vragen de kinderen zich af wanneer zij bij elkaar mogen wonen. De minderjarige kan eventueel na de zomervakantie op dezelfde school als haar broers worden geplaatst, maar dat is afhankelijk van de beslissing in de onderhavige procedure. Om die reden heeft de moeder verzocht thans te beslissen dan wel zo spoedig mogelijk uitspraak te doen na ontvangst van het rapport van het Haags Ambulatorium en de daarin vervatte conclusies, zonder nadere zitting. Het Haags Ambulatorium heeft de moeder bericht dat het rapport naar verwachting medio juli 2012 verzendklaar zal zijn.
5. Jeugdzorg heeft verzocht de resultaten van het onderzoek van het Haags Ambulatorium af te wachten, mede vanwege het feit dat de minderjarige inmiddels vier jaar in een pleeggezin verblijft en Jeugdzorg zich ernstig zorgen maakt over de ontwikkeling van de minderjarige en zich daarnaast zorgen maakt over de thuissituatie bij moeder. Eind januari 2012 is door de buren van de moeder een melding gedaan bij het AMK, met als gevolg dat het onderzoek is uitgebreid, in die zin dat inmiddels ook de minderjarige in het onderzoek van het Haags Ambulatorium is betrokken.
6. De vader en de pleegmoeder kunnen zich vinden in het verzoek van Jeugdzorg. Ook zij vinden het verstandig eerst de onderzoeksresultaten af te wachten. De advocaat van de vader ziet niets in een uitspraak zonder nadere zitting na ontvangst van het rapport. Hij meent dat het rapport met de betrokkenen besproken moet worden en geeft dan de voorkeur aan bespreking van het rapport bij de kinderrechter, gezien het feit dat het rapport naar alle waarschijnlijkheid pas medio juli 2012 verzendklaar zal zijn en gezien de duur van de huidige uithuisplaatsing (tot 9 september 2012).
7. Mevrouw [hulpverlener II] en mevrouw [hulpverlener III] hebben ter zitting van het hof medegedeeld dat zij zien dat de kinderen naar elkaar toetrekken, leuk met elkaar kunnen spelen maar ook lekker ruzie kunnen maken, zoals in elk doorsnee gezin. Wat hen betreft valt als positief te waarderen dat de moeder aan de slag gaat met de tips die zij van de hulpverleners krijgt.
Mevrouw [adj-dir] en de heer [intern begeleider] hebben de indruk dat de moeder haar rol als moeder goed vervult. De jongens komen altijd netjes gekleed op school, de moeder toont zich zeer betrokken en komt afspraken na. Wel zien zij al enkele jaren dat er problemen zijn in de sociaal/economische ontwikkeling van de broers van de minderjarige.
8. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Gelet op de omstandigheid dat het onderzoek naar de ontwikkelingszorgen van de broers van de minderjarige (die mogelijkerwijs mede verband houden met de opvoedingssituatie bij de moeder) weliswaar laat van de grond is gekomen maar thans nog in volle gang is en de minderjarige vanwege een melding bij het AMK inmiddels eveneens bij het onderzoek is betrokken, is het hof van oordeel dat de resultaten van het nog lopende onderzoek dienen te worden afgewacht alvorens bezien kan worden of terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder mogelijk is. Gezien de ernstige zorgen uit het verleden en het feit dat de minderjarige inmiddels ruim vier jaar in een pleeggezin verblijft acht het hof het in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat er door middel van het onderzoek duidelijkheid komt over haar perspectief in de nabije toekomst. Omdat het onderzoeksrapport naar alle waarschijnlijkheid medio juli 2012 en wellicht zelfs later verzendklaar zal zijn en om die reden niet (veel) eerder met de betrokkenen kan worden besproken dan in de periode waarin de kinderrechter zich weer over een mogelijk verlengingsverzoek uit zal dienen te laten, ziet het hof aanleiding om thans een eindbeslissing te geven.
9. Het voorgaande leidt er toe dat de noodzaak tot uithuisplaatsing, in afwachting van de onderzoeksresultaten, thans nog aanwezig is. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, van Nievelt en Van der Linden, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2012.