Rolnummer: 22-001330-12
Parketnummer: 10-700535-10
Datum uitspraak: 9 augustus 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen)
op [geboortejaar] 1972,
[adres]:,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 26 juli 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij beslist als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2012 heeft het hof kennis genomen van de akte intrekking rechtsmiddel, d.d. 18 juli 2012, inhoudende de mededeling van advocaat-generaal mr. H.I. Den Hartog, dat zij het ingestelde hoger beroep partieel intrekt met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde.
Het hoger beroep is derhalve ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg met betrekking tot de onder feit 3 gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks 26 november 2010 tot en met
27 november 2010 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
hij en/of zijn mededader(s) als volgt heeft/hebben gehandeld:
- lopen naar de auto van die [benadeelde partij] en/of
- het plaatsen en/of richten van een vuurwapen op het hoofd van die [benadeelde partij] en/of
- het dreigend uitspreken van de woorden (vertaald uit het Papiamento) "Je moet alles wat je hebt in leveren" en/of "Als je wegrijdt, dan schiet ik je"" en/of
- het schieten met een vuurwapen naar/in de duim en/of het hoofd van die [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij in of omstreeks 26 november 2010 tot en met 27 november 2010 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld iemand, genaamd [benadeelde partij] te dwingen tot afgifte van geld en/of goederen geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- lopen naar de auto van die [benadeelde partij] en/of
- het plaatsen en/of richten van een vuurwapen op het hoofd van die [benadeelde partij] en/of
- het dreigend uitspreken van de woorden (vertaald uit het Papiamento) Je moet alles wat je hebt in leveren’ en/of “Als je wegrijdt, dan schiet ik je’ en/of
- het schieten met een vuurwapen naar/in de duim en/of het hoofd van die [benadeelde partij],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijfniet is voltooid;
2.
hij, in of omstreeks de periode van 26 november 2010 tot en met 27 november 2010 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een patroon in de richting van/in het hoofd van die [benadeelde partij] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 november 2010 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld iemand, genaamd [benadeelde partij] te dwingen tot afgifte van geld toebehorende aan [benadeelde partij], - naar de auto van die [benadeelde partij] is gelopen en
- een vuurwapen op het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geplaatst en
- dreigend heeft uitgesproken de woorden (vertaald uit het Papiamento) “Je moet alles wat je hebt in leveren’ en “Als je wegrijdt, dan schiet ik je’,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op 26 november 2010 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een patroon in de richting van het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Wat betreft het onder 1 ten laste gelegde heeft zij betoogd dat de verklaring van aangever onbetrouwbaar is, met name wat betreft het plaatsen van het vuurwapen door de verdachte tegen het hoofd van aangever. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft zij betoogd dat er bij de verdachte geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever [benadeelde partij], een en ander zoals nader toegelicht in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof staat op basis van de inhoud van de verklaring van aangever [benadeelde partij] vast dat de verdachte het door hem gebruikte vuurwapen tegen het hoofd van [benadeelde partij] heeft gezet. [benadeelde partij] heeft hierover heel specifiek en meerdere malen consistent verklaard in de zin dat hij heeft gezegd dat hij iets hards en kouds bij de slaap op zijn hoofd voelde en vervolgens vanuit zijn ooghoek een pistool zag. De verdachte zelf heeft verklaard dat hij zijn vinger aan de trekker had. Het hof acht de verklaring van de verdachte –inhoudende dat hij het vuurwapen voor het lichaam van [benadeelde partij] langs gericht had op diens tas die op de bijrijderstoel lag– onaannemelijk nu deze niet strookt met voornoemde gedetailleerde verklaring van [benadeelde partij]. Deze verklaring komt bovendien niet overeen met de verklaring die de verdachte op 4 december 2010 tegenover de politie heeft afgelegd, welke verklaring inhoudt dat hij zijn hand maar een beetje in de auto had gestoken. Voorts staat naar het oordeel van het hof vast dat [benadeelde partij] op de bestuurdersstoel van zijn auto zat toen de verdachte het wapen tegen zijn hoofd hield en dat de auto op dat moment stil stond met een draaiende motor.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof als volgt. Op het moment dat de verdachte het vuurwapen met zijn vinger aan de trekker tegen het hoofd van de aangever hield, zat deze in een auto met een draaiende motor. Aangever is vrijwel meteen nadat het vuurwapen op hem gericht was weggereden, waarbij de arm/hand van de verdachte waarmee deze het vuurwapen vasthield – met zijn vinger aan de trekker - tegen de stijl van het bestuurdersportier gekomen. Het vuurwapen is hierdoor afgegaan waarbij aangever geraakt is aan zijn hoofd.
Het hof is van oordeel dat het handelen van de verdachte zo zeer gericht was op het mogelijke gevolg — de dood van het slachtoffer — dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsvrouw.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de op te leggen straf. In dat verband heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot oplegging aan de verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging afpersing en een poging doodslag. Hij heeft in dat verband geprobeerd iemand die in een geparkeerde auto zat onder bedreiging van een vuurwapen zijn geld afhandig te maken. Toen het slachtoffer probeerde te vluchten door met zijn auto weg te rijden, is het vuurwapen afgegaan waarbij het slachtoffer aan zijn hoofd is geraakt. Dat het slachtoffer hierbij niet dodelijk is getroffen, is niet de verdienste van de verdachte. Door zijn handelen heeft de verdachte bij het slachtoffer hevige gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Geconfronteerd worden met een gewapend persoon is naar algemeen bekend is een zeer traumatische ervaring. De slachtoffers kunnen hier nog lange tijd nadelige psychische gevolgen van ondervinden. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij – uit eigenbelang en pure geldzucht - het slachtoffer ernstig heeft bedreigd en hierbij de kans op het overlijden van het slachtoffer op de koop toe heeft genomen. Het plegen van een dergelijk feit getuigt van een groot gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van anderen en voor hun eigendommen. Bovendien brengen dergelijke delicten gevoelens van onveiligheid teweeg in de maatschappij. Tevens is de rechtsorde ernstig geschokt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 juli 2012, waaruit blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de omtrent de verdachte op respectievelijk 24 maart 2011 en 31 maart 2011 opgemaakte rapportages van respectievelijk psychiater D.J. Vinkers en psycholoog M.H. de Groot waarin –kort gezegd– wordt gerapporteerd dat er bij de verdachte sprake is van de persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO), ontstaan door affectieve verwaarlozing in diens jeugd, en het gegeven hij op zwakbegaafd intellectueel niveau functioneert. Beiden rapporteurs concluderen dat –nu er een verband is tussen de bewezen verklaarde feiten en de bij de verdachte geconstateerde problematiek– hij voor deze feiten als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het hof verenigt zich met de inhoud van deze rapportages en maakt de conclusies met betrekking tot de toerekenvatbaarheid tot de zijne. De verdachte wordt derhalve voor de bewezen verklaarde feiten licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof ziet daarbij gelet op het bewezen verklaarde, anders dan door de advocaat-generaal geëist, geen aanleiding om tot oplegging van een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf over te gaan dan die in eerste aanleg is opgelegd.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.868,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.501,78.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat de gestelde materiële en immateriële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het volledige door de rechtbank toegewezen bedrag.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.501,78 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] terzake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.501,78 (tweeduizend vijfhonderdéén euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 501,78 (vijfhonderdéén euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële en materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 2.501,78 (tweeduizend vijfhonderdéén euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 501,78 (vijfhonderdéén euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. G. Knobbout, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 augustus 2012.
Mr. I.E. de Vries is buiten staat dit arrest te ondertekenen.