ECLI:NL:GHSGR:2012:BX6812

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
k12/0125
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • J.W. Wabeke
  • D.J.C. van den Broek
  • S.J.A.M. van Gend
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van klager in beklag tegen beslissing officier van justitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 31 augustus 2012 uitspraak gedaan in een beklagprocedure. Klager had een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie te Rotterdam om de beklaagde niet te vervolgen voor wederspannigheid en het niet opvolgen van een ambtelijk bevel, zoals bedoeld in de artikelen 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft vastgesteld dat het klaagschrift op 13 maart 2012 was ontvangen en dat de advocaat-generaal op 7 mei 2012 had geadviseerd het beklag gegrond te verklaren en de strafvervolging te gelasten.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 1 augustus 2012 zijn klager en zijn raadsvrouw, mr. C.W. Noorduyn, verschenen om het beklag toe te lichten. De advocaat-generaal, mr. C.E. Pronk-Jordan, heeft opnieuw geconcludeerd tot het gegrond verklaren van het beklag. Het hof heeft echter overwogen dat klager niet kan worden beschouwd als een rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat klager geen specifiek individueel belang heeft bij het niet vervolgen van de beklaagde, wat noodzakelijk is om ontvankelijk te zijn in het beklag.

Het hof heeft geconcludeerd dat de artikelen 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht strekken tot bescherming van de geregelde werking van de organen van het staatsgezag en dat klager niet een specifiek eigen belang heeft bij de handhaving daarvan. De omstandigheid dat klager letsel heeft opgelopen door de wederspannigheid leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de wetgeving niet is bedoeld om extra bescherming te bieden aan de persoon van de ambtenaar, maar aan de ambtenaar als orgaan van de wet. Uiteindelijk heeft het hof klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

Uitspraak

GERECHTSHOF 'S-GRAVENHAGE
raadkamer beklagzaken
BESCHIKKING
gegeven op het beklag, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager]
klager,
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsvrouw mr. C.W. Noorduyn, advocaat, kantoor houdende aan de 't Hoenstraat 5, (2596 HX) te 's-Gravenhage.
1. Het beklag
Het klaagschrift is op 13 maart 2012 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Rotterdam om [beklaagde], beklaagde, niet te vervolgen ter zake van wederspannigheid alsmede ter zake van het niet opvolgen van een ambtelijk bevel, als bedoeld in respectievelijk de artikelen 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het verslag van de advocaat-generaal
Bij verslag van 7 mei 2012 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag gegrond te verklaren en de strafvervolging te gelasten van beklaagde.
3. De stukken betreffende het beklag
Het hof heeft, behalve van de reeds genoemde stukken, onder meer kennisgenomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal en van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Rotterdam van 1 mei 2012.
4. De behandeling in raadkamer
De meervoudige beklagkamer heeft op 1 augustus 2012 het klaagschrift in raadkamer behandeld. Klager en zijn raadsvrouw mr. C.W. Noorduyn zijn verschenen en hebben het beklag toegelicht.
Beklaagde is gehoord.
De advocaat-generaal mr. C.E. Pronk-Jordan heeft in raadkamer -overeenkomstig het eerdere schriftelijke verslag- geconcludeerd tot het gegrond verklaren van het beklag en het gelasten van de strafvervolging van beklaagde ter zake van wederspannigheid terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden zwaar dan wel enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft/hebben als bedoeld in artikel 181 van het Wetboek van Srafrecht, alsmede ter zake van het niet opvolgen van een ambtelijk bevel als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
5. Ontvankelijkheid van het beklag
Desgevraagd hebben klager en zijn raadsvrouw in raadkamer te kennen gegeven dat het beklag niet ziet op het verzoek tot vervolging van beklaagde ter zake van mishandeling van klager.
Ter zake van het verzoek tot vervolging ter zake van wederspannigheid en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel overweegt het hof als volgt.
Het beleid van het openbaar ministerie er - naar 's hofs oordeel terecht - op gericht om geweld gericht tegen politieambtenaren en andere personen die een publieke taak uitoefenen consequent te vervolgen. Het had naar 's hofs oordeel dan ook op de weg van het openbaar ministerie gelegen om beklaagde ter zake van de voormelde feiten ambtshalve te vervolgen.
Nu dit niet is gebeurd en klager via deze weg de vervolging van beklaagde verzoekt, dient het hof
- alvorens tot een inhoudelijke toetsing van het beklag te kunnen overgaan - te beoordelen of klager ontvankelijk is in het beklag.
Daarbij komt eerst aan de orde de vraag of klager kan worden beschouwd als een rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Als rechtstreeks belanghebbende dient klager een specifiek individueel belang te hebben bij het niet vervolgen van een strafbaar feit, hetwelk objectief -derhalve los van de persoonlijke beleving van een klager- bepaalbaar moet zijn, mede gelet op de aard van het delict. Het hem persoonlijk aangaand belang dient klagers belang voldoende mate te onderscheiden van anderen.
Nu de artikelen 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht (geplaatst in Titel VIII: Misdrijven tegen het openbaar gezag) strekken tot bescherming van de geregelde werking van de organen of diensten van het staatsgezag, kan niet gezegd worden dat klager een 'specifiek eigen belang' heeft bij de handhaving daarvan, anders dan het belang dat een ieder heeft bij het onbelemmerd functioneren van de Staat en zijn organen.
Anders dan de advocaat-generaal heeft geconcludeerd, leidt de omstandigheid dat klager tengevolge van de wederspannigheid letsel heeft opgelopen niet tot een ander oordeel dan hierna weergegeven, nu artikel 181 van het Wetboek van Strafrecht een strafverhoging verbindt aan artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht, welk laatsvermelde wetsartikel blijkens de memorie van toelichting niet strekt tot extra strafrechtelijke bescherming van de persoon van de ambtenaar, maar aan de ambtenaar als orgaan van de wet.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag.
7. De beslissing
Het hof:
Verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op augustus 2012 door
mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. D.J.C. van den Broek en
mr. S.J.A.M. van Gend, leden, in tegenwoordigheid van
mr. A.M.F.F. van Rede-van den Bosch, griffier, en is ondertekend door de voorzitter en de griffie