ECLI:NL:GHSGR:2012:BX6860

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000687-12
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen aanhouding door verdachte met geweld tegen verbalisanten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich op 1 oktober 2011 in Rotterdam heeft verzet tegen zijn aanhouding door politieambtenaren. De verdachte werd aangehouden op verdenking van hinderlijk gedrag en het veroorzaken van overlast. Tijdens de aanhouding heeft de verdachte geweld gebruikt tegen de verbalisanten, waaronder het geven van een kopstoot aan een van hen. Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisanten proportioneel geweld hebben gebruikt en dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, met als alternatief 30 dagen hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, een politieambtenaar die letsel heeft opgelopen, toegewezen tot een bedrag van € 275,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het primair ten laste gelegde als bewezen is verklaard. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000687-12
Parketnummer: 10-742683-11
Datum uitspraak: 2 juli 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(primair)
hij op of omstreeks 01 oktober 2011 te Rotterdam toen de aldaar dienstdoende [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], politieambtena(a)r(en) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.4.6/1/A van de A.P.V. Rotterdam, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig (los) te rukken en/of trachten los te rukken en/of zijn arm(en) in een andere richting te brengen en/of (vervolgens) een kopstoot te geven op/tegen de neus van voornoemde [benadeelde partij 3], althans (met kracht) zijn hoofd naar achter te gooien op/tegen de neus van [benadeelde partij 3];
(subsidiair)
hij op of omstreeks 01 oktober 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 3], politieambtenaar, werkzaam in rechtmatige uitoefening van zijn bediening), (met kracht) een kopstoot heeft gegeven op/tegen de neus, althans zijn, verdachtes hoofd, (met kracht) naar achteren heeft gegooid op/tegen de neus van die [benadeelde partij 3], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd - zakelijk weergegeven - dat de verbalisanten buitensporig hebben gehandeld jegens de verdachte bij diens aanhouding, namelijk niet de-escalerend en met onnodig geweld. De verdachte is daarbij door de verbalisanten met zijn hoofd tegen de muur gedrukt waardoor hij is verwond en een lichte hersenschudding heeft opgelopen. Als gevolg hiervan is de verdachte buiten bewustzijn geraakt; mogelijkerwijs is toen zijn hoofd naar achteren gevallen, omdat hij geen controle meer had over zijn hoofdspieren en heeft hij toen verbalisant [benadeelde partij 3] geraakt. De raadsman heeft betoogd dat het primaire feit niet bewezen kan worden omdat de politieambtenaren niet handelden in de rechtmatige uitoefening hunner bediening. Voorts moet de verdachte nu het opzet ontbreekt worden vrijgesproken van de mishandeling van [benadeelde partij 3].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2011 komt naar voren dat de verdachte is aangehouden op grond van artikel 2.4.6/1/A van de APV Rotterdam, te weten wegens het veroorzaken van hinderlijk gedrag bij of in gebouwen, hinderlijk gedrag en zonder redelijk doel overlast veroorzaken en ophouden. Blijkens voornoemd op ambtseed opgemaakt proces-verbaal heeft de dienstdoende verbalisant de verdachte meermalen gevorderd het Haagseveer te Rotterdam te verlaten en heeft de verdachte hieraan geen gehoor gegeven, waarop hij door verbalisanten is aangehouden. De verdachte heeft zich vervolgens tegen de aanhouding verzet. De verbalisanten hadden moeite om de verdachte onder controle te krijgen en hebben de verdachte daarom met zijn hoofd tegen de muur gedrukt, waarop de verdachte zijn verzet enigszins staakte. Toen de verbalisant de verdachte los liet ging de verdachte met zijn hoofd met kracht hard achteruit en raakte hij verbalisant [benadeelde partij 3] vol in het gelaat.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verzocht een kortdurende filmopname van de gebeurtenissen op 1 oktober 2011 aan het hof te tonen, omdat de verdediging de mening is toegedaan dat de bevindingen in het dossier van de betrokkene verbalisanten niet consistent zijn. Het hof heeft dit verzoek ter terechtzitting toegewezen en kennisgenomen van het beeldmateriaal, naar opgave van de raadsman een dertig seconden durende film die met de camerafunctie op een mobiele telefoon op 1 oktober 2011 is opgenomen. Op het beeldmateriaal heeft het hof het volgende waargenomen: over de helft van de totale duur van het getoonde beeldmateriaal is te horen dat de verdachte tweemaal roept: "lafaard". Vervolgens loopt een verbalisant naar buiten, naar de verdachte toe en zegt tegen de verdachte: "Wat zeg je? Wat zeg je? Noem je mij een lafaard?". Vervolgens is te horen dat mensen door elkaar praten en is niet meer te verstaan wat er wordt gezegd.
Het hof heeft aan de hand van dit beeldmateriaal vastgesteld dat het beeldmateriaal de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen voornoemd niet ontkracht.
Het hof is van oordeel dat de verbalisanten gelet op de omstandigheden proportioneel geweld hebben gebruikt jegens de verdachte. Voorts is uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet komen vast te staan dat de verdachte zodanig letsel heeft opgelopen als gevolg van het door de verbalisanten tegen de muur drukken van zijn hoofd, dat de verdachte daardoor letsel heeft opgelopen of buiten bewustzijn is geraakt, als gevolg waarvan hij de controle over zijn hoofdspieren is kwijtgeraakt. Het hof merkt voorts op dat de verbalisanten relateren dat verdachte zijn hoofd met kracht naar achteren beweegt en dat dat wijst op bewust en opzettelijk handelen.
Het betoog van de raadsman treft geen doel.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 oktober 2011 te Rotterdam toen de aldaar dienstdoende [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], politieambtenaren verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.4.6/1/A van de A.P.V. Rotterdam, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren en [benadeelde partij 3], politieambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door zich opzettelijk gewelddadig los te rukken en trachten los te rukken en zijn armen in een andere richting te brengen en vervolgens met kracht zijn hoofd naar achter te gooien tegen de neus van [benadeelde partij 3].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Wederspannigheid.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze verzet tegen zijn aanhouding en heeft daarbij niet geschuwd geweld te gebruiken tegen verbalisanten. Aldus handelende heeft de verdachte de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun taakvervulling gefrustreerd. Dit optreden van de verdachte getuigt van gebrek aan respect voor de betrokken verbalisanten en voor het door de politie vertegenwoordigde gezag en verdient dan ook scherpe afkeuring.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 juni 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 275,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - betoogd dat de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, zodat de burgerlijke rechter zich eventueel over de vordering van de benadeelde partij kan buigen. De verdediging zal immers bij een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor de burgerlijke rechter een tegenvordering indienen, nu de verdachte van mening is dat hij op buitenproportioneel gewelddadige wijze is bejegend door de politie.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
De toewijzing van bovengenoemde vordering brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 275,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 180 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] terzake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag te betalen van € 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. A.A. Schuering en mr. N. Zandbergen, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 juli 2012.
Mr. N. Zandbergen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.