Rolnummer: 22-003664-09
Parketnummer: 11-500503-08
Datum uitspraak: 19 juli 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 9 juli 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1951,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 25 mei 2010, 12 april 2012 en 5 juli 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2006 tot en met 16 juni 2008 te Gorinchem, althans in het arrondissement Dordrecht, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een groep van personen en/of een hecht samenwerkingsverband van personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk uitvoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, althans aanwezig hebben van harddrugs en/of
- het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of uitvoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, althans aanwezig hebben van softdrugs en/of
- het opzettelijk overdragen, althans voorhanden hebben van wapen(s) en/of munitie van de categorieën II en/of III en/of
- het opzettelijk voordeel trekken uit de opbrengst van door die/dat misdrij(f)(ven) verkregen geldbedragen;
hij op een meer tijdstippen, gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 juni 2008 te Gorinchem, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand en/of een of meer (zee)container(s) aan de [adres] aldaar) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 49.930 gram hennep en/of een of meer (andere) (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
hij op of omstreeks 16 juni 2008 te Gorinchem een wapen van categorie III, te weten een pistool (BBM), en/of een wapen van categorie I, te weten een geluiddemper, en/of munitie van categorie III, te weten 25 kogels, voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gelet op de hierna te nemen beslissingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De verdachte behoort derhalve te worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde. Anders dan het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is in het strafdossier van de verdachte om te concluderen dat de verdachte met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] structureel heeft samengewerkt waar het de vermeende "softdrugs-poot" van de ten laste gelegde criminele organisatie betreft. De enkele verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn daarvoor naar het oordeel van het hof onvoldoende.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman - op gronden als nader vermeld in zijn pleitnotities - verkort en zakelijk weergegeven bepleit dat de verdachte ten onrechte als zodanig is aangemerkt en er onbevoegd, zonder daartoe verleende toestemming een doorzoeking in zijn woning heeft plaatsgevonden, nu immers de stukken met betrekking tot de doorzoeking c.q. de machtiging tot binnentreden zijn afgegeven op het adres [adres] te Gorinchem, en een onderzoek is ingesteld in de woning van de verdachte aan de [adres] te Gorinchem. Verder is er evenzeer onbevoegd een onderzoek ingesteld naar de achter dit perceel geplaatste containers. Het binnentreden in en de doorzoeking van de woning van de verdachte is onrechtmatig geweest en ook het openen en onderzoeken van bedoelde containers heeft onrechtmatig plaatsgevonden. Al het als gevolg daarvan onrechtmatig verkregen bewijs dient te worden uitgesloten en mag niet worden gebruikt tot bewijs van het de verdachte tenlastegelegde.
Het hof overweegt te dien aanzien op grond van het strafdossier van de verdachte en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep als volgt. Op 16 juni 2008 heeft de politie in bijzijn van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht en voorzien van een machtiging tot binnentreden een doorzoeking gedaan van het perceel [adres] te Gorinchem. De politie heeft dit perceel betreden via een hek aan de zijde van de [adres]. Op dit perceel [nr.] bevonden zich tevens de woning van de verdachte met [nr.A], alsmede een aantal loodsen en zeecontainers. De woning van de verdachte en de daar achter liggende loodsen en containers, waren - ook volgens de verdachte - zonder beperkingen toegankelijk na het betreden van perceel [nr.]. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het terrein waarop de loodsen en containers waren geplaatst vrij toegankelijk was voor derden en dat iedereen dit terrein ook mocht betreden. Blijkens het door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 20 juni 2008 opgemaakte proces-verbaal (proces-verbaal nr. PL1810/08-065114) ontstond op basis van hetgeen zij in de onmiddellijke omgeving van de zeecontainers en loodsen aantroffen, de verdenking dat het bouwsel van containers met houten aanbouw gebruikt werd voor de hennepteelt. In opdracht van de officier van justitie heeft de politie zich vervolgens toegang verschaft tot bedoeld bouwsel. Het hof is van oordeel dat -gezien het vorenstaande- de bij de opsporingsambtenaren ontstane verdenking van enig strafbaar feit op rechtmatige wijze tot stand is gekomen. Naar aanleiding van die verdenking is vervolgens - met een mondelinge machtiging van de ter plaatse aanwezige rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht - tevens binnengetreden in de woning op [nr.A]. In het dossier bevinden zich zowel de schriftelijke bevestiging van voornoemde mondelinge vordering van de officier van justitie als de positieve beslissing daarop van voornoemde rechter-commissaris. Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 juni 2008 te Gorinchem opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand en een of meer (zee)container(s) aan de [adres] aldaar) een hoeveelheid van in totaal ongeveer 49.930 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
hij op 16 juni 2008 te Gorinchem een wapen van categorie III, te weten een pistool (BBM), en een wapen van categorie I, te weten een geluiddemper, en munitie van categorie III, te weten 25 kogels, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Door en namens de verdachte is betoogd - verkort en zakelijk weergegeven - dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid (c.q. het exploiteren) van een hennepkwekerij en ook niet van het verwerken van hennep in de loodsen en zeecontainers op het terrein achter zijn woning. Dat hij de hem tenlastegelegde hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad kan dan ook niet worden bewezen en vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt te dien aanzien, gezien de bewijsmiddelen in het strafdossier van de verdachte, als volgt. Voor de verklaring van de verdachte dat hij geen wetenschap heeft gehad of heeft kunnen hebben van de aanwezigheid van hennep in het samengesteld bouwsel van zeecontainers omdat hij met vakantie was in de periode voorafgaand aan het aantreffen van de hennep, biedt het dossier naar het oordeel van het hof geen aanknopingspunt. Het hof schuift deze verklaring dan ook als ongeloofwaardig terzijde. De verklaring van de verdachte vindt geen steun in de verklaring van [medeverdachte 3], aan wie de verdachte de ruimtes waarin de hennep is aangetroffen ter beschikking zou hebben gesteld dan wel verhuurd zou hebben. Verder heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd over het al dan niet afgeven van een sleutel van deze ruimtes aan voornoemde [medeverdachte 3], is de hennep ter plaatse aangetroffen in tassen die vergelijkbaar zijn met de tassen met resten hennep die in de schuur van de verdachte zijn aangetroffen, welke schuur hij, verdachte, naar eigen zeggen niet aan iemand anders ter beschikking had gesteld terwijl de verdachte niet heeft tegengesproken dat deze tassen zijn eigendom zijn. Concluderend is het hof van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de opzet van de verdachte op het aanwezig hebben van hennep zoals bewezenverklaard, wettig en overtuigend is bewezen. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. Het aanwezig hebben van dergelijke hoeveelheden hennep is een ernstig feit en vormt niet zelden een bron van aantrekking van andersoortige - gewelddadige - vormen van criminaliteit. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie en een geluiddemper. Het ongecontroleerd bezit van een vuurwapen is eveneens een ernstig feit, waartegen streng dient te worden opgetreden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten.
In beginsel acht het hof dan ook de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden. Het hof is evenwel van oordeel dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hierbij neemt het hof met name de termijn van de behandeling in hoger beroep, alsmede de onwenselijk lange duur van de procedure als geheel in aanmerking. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het thans niet langer wenselijk is dat de verdachte ter zake van deze feiten nog onvoorwaardelijke detentie zal ondergaan.
Het hof is - alles overwegende - dan ook van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. G. Knobbout, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 juli 2012.