ECLI:NL:GHSGR:2012:BX7041

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.107.795/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Kempen
  • M. van Leuven
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voorlopige machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige zonder voorafgaand horen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorlopige machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige. De minderjarige, die op dat moment verbleef bij de Stichting JJC in 's-Gravenhage, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. Deze beschikking, gedateerd op 30 mei 2012, verleende een voorlopige machtiging voor de gesloten plaatsing van de minderjarige voor een periode van vier weken. De minderjarige was niet gehoord voorafgaand aan deze beslissing, wat leidde tot de vraag of dit in strijd was met het recht op een eerlijk proces.

De minderjarige voerde aan dat de machtiging onterecht was verleend, omdat hij niet was gehoord en er geen noodzaak was voor gesloten plaatsing. Jeugdzorg, de verweerster in deze zaak, stelde echter dat de situatie thuis onhoudbaar was geworden door problematisch gedrag van de minderjarige, waaronder fysiek geweld en dreigementen. Het hof oordeelde dat de spoedmachtiging terecht was verleend, gezien de ernst van de situatie en het risico voor de minderjarige en zijn omgeving. Het hof benadrukte dat de minderjarige direct na de vrijheidsbeneming door de kinderrechter en een gedragswetenschapper was gehoord, waardoor de noodzakelijke waarborgen waren gewaarborgd.

Uiteindelijk besloot het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarmee de gesloten plaatsing van de minderjarige werd bevestigd. Deze uitspraak onderstreept de noodzaak van zorgvuldige afwegingen in situaties waarin de veiligheid van minderjarigen in het geding is, en de rol van de rechter in het waarborgen van rechten in dergelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 1 augustus 2012
Zaaknummer : 200.107.795/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-1561
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende te ’s-Gravenhage bij de Stichting JJC,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. drs. R.H.P. Feiner te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.W.M. Jansen te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 4 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 mei 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 4 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de minderjarige:
- op 21 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen,
- op 27 juni 2012 een faxbericht met bijlage.
De raad heeft bij brief van 20 juni 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 11 juli 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de heren A.W. Plak en M.H.J. Haak van Overloop namens Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 27 maart 2012.
Bij beschikking van 27 maart 2012 van de rechtbank Rotterdam is - voor zover van belang - de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 31 maart 2013.
Bij bestreden beschikking is met ingang van 30 mei 2012 een voorlopige machtiging verleend om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van vier weken. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlening van de voorlopige machtiging om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven over de periode van 30 mei 2012 tot 27 juni 2012 zonder het voorafgaand horen van de minderjarige.
2. De minderjarige verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
3. Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4. De minderjarige voert het volgende aan. De minderjarige stelt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd, omdat hij in strijd met de wet geen eerlijk proces heeft gekregen en er sprake is van willekeurige vrijheidsbeneming. De machtiging is verleend zonder voorafgaand verhoor van de minderjarige alsmede zonder voorafgaand onderzoek van de minderjarige door een gedragswetenschapper. De minderjarige bestrijdt dat hij niet verhoord en onderzocht had kunnen worden voorafgaand aan het verstrekken van de machtiging. De minderjarige was gewoon thuis en ook in de weken daarvoor niet weggelopen dan wel anderszins onbereikbaar. Er bestond bovendien geen noodzaak om de minderjarige te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de benodigde zorg zal onttrekken. Jeugdzorg heeft niet aangetoond dat de minderjarige zich zal onttrekken aan de zorg die hij nodig heeft of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het is juist Jeugdzorg die heeft nagelaten poliklinische hulpverlening te doen starten in afwachting op een klinische opname in een GGZ-voorziening waar pas in oktober 2012 een plek beschikbaar zal zijn.
5. Jeugdzorg verweert zich daartegen als volgt. In de periode april - mei 2012 is het probleemgedrag van de minderjarige geleidelijk maar duidelijk verergerd en werd de situatie thuis onhoudbaar. De minderjarige accepteerde het gezag van zijn ouders niet en dreigde met of gebruikte fysiek geweld naar zijn ouders en zusje toe. Op school was er steeds vaker sprake van verzuim en de minderjarige accepteerde op school eveneens geen gezag. Eind mei 2012 is de minderjarige twee dagen weggeweest met vrienden en is hij niet thuisgekomen. De ouders slaagden er niet in de situatie te keren en reageerden vanuit angst. De thuissituatie werd onveilig voor de minderjarige en zijn omgeving en de aangeboden hulpverlening slaagde niet of werd door de minderjarige niet geaccepteerd. De minderjarige heeft gedreigd zijn ouders en zusje iets aan te doen als hij uit huis zou worden geplaatst en heeft eveneens gedreigd het huis in brand te steken. Tevens werd bekend dat de minderjarige in het bezit zou zijn van een wapen. Deze factoren tezamen hebben Jeugdzorg doen besluiten dat het verhoor van de minderjarige niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige en zijn omgeving. Op 30 mei 2012 is de spoedmachtiging verleend. Diezelfde dag is aan de minderjarige een advocaat toegevoegd. Op 31 mei 2012 is de minderjarige van zijn bed gelicht en diezelfde dag is de minderjarige in persoon gezien door de gedragswetenschapper in verband met de afgifte van de instemmingsverklaring. De daaropvolgende dag is de minderjarige gehoord door de kinderrechter.
6. De moeder stelt dat bij de minderjarige sprake is van ernstige problematiek en dat hij intensieve behandeling nodig heeft. Hoewel de situatie thuis niet langer houdbaar was is de moeder erg ontdaan over de wijze waarop de minderjarige uit huis is geplaatst. De vader stelt eveneens dat de minderjarige behandeling nodig heeft, maar stelt dat de minderjarige beter op zijn plek zou zijn in een open instelling.
7. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting is vast komen staan dat alle betrokkenen het er over eens zijn dat bij de minderjarige sprake is van een ernstige problematiek waarvoor een noodzaak tot behandeling - al dan niet in een gesloten instelling - bestaat. In geschil is de wijze waarop de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing is verleend en het middel: gesloten plaatsing.
8. Op grond van artikel 809 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan, indien de gelegenheid waarop de minderjarige zijn mening kenbaar kan maken niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, de rechter de beschikking tot machtiging tot uithuisplaatsing geven zonder het voorafgaand horen van de minderjarige. Een dergelijke beschikking verliest haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de minderjarige binnen deze termijn in de gelegenheid wordt gesteld zijn mening kenbaar te maken.
9. Naar aanleiding van de door Jeugdzorg overgelegde stukken alsmede het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof terecht en op goede gronden een spoedmachtiging verleend zonder het voorafgaand horen van de minderjarige. De ernst van de problematiek, de grote zorgen die bestonden op het moment dat de machtiging werd aangevraagd en de onzekerheid over de reactie van de minderjarige, indien hij op voorhand op de hoogte zou zijn geweest van het verzoek tot uithuisplaatsing, maken dat de afweging om de minderjarige niet voorafgaand te horen terecht is gemaakt. Het hof neemt hierbij in ogenschouw dat de minderjarige direct na zijn vrijheidsbeneming door de kinderrechter en de gedragswetenschapper is gehoord. Er is aldus direct na de gesloten plaatsing voorzien in de waarborgen waarmee de machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden omkleed. Het hof acht de noodzaak om tot de maatregel te besluiten eveneens aanwezig, gelet op het verslechterende gedrag van de minderjarige in de maanden voorafgaand aan de gesloten plaatsing en het gebrek aan motivatie bij de minderjarige voor een poliklinische en/of dagbehandeling bij De Fjord. Anders dan de minderjarige stelt acht het hof het zeer aannemelijk dat de minderjarige zich aan de hulpverlening zou hebben onttrokken en zal onttrekken indien tot een andere vorm van uithuisplaatsing zou zijn besloten, dan gesloten.
10. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en dat het hof zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van Leuven en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2012.