GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 11 juli 2012
Zaaknummer : 200.089.632/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 10-4899
[appellant],
verblijvende op een geheim adres,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,
[geïntimeerde],
thans verblijvende in [land],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K.J. Kerdel te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 24 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 maart 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 1 september 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 24 oktober 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de raad:
- op 27 juli 2011 een brief van 26 juli 2011 met het raadsrapport van 24 februari 2011.
De zaak is op 3 november 2011 mondeling behandeld; daarvan is een proces-verbaal opgemaakt.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw drs. S.M.H. Huiberts, tolk in de Engelse taal;
- namens de raad mevrouw drs. Y. de Ruijter en de heer I. Cuvalay.
De advocaat van de man heeft ter zitting drie ontbrekende bijlagen van het raadsrapport van 24 februari 2011 overgelegd.
De zaak is vervolgens pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil onder begeleiding van een mediator gezamenlijk op te lossen.
Nadien zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 21 februari 2012 een brief van diezelfde datum;
van de zijde van de vrouw:
- op 24 februari 2012 een faxbericht.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is – uitvoerbaar bij voorraad en voor zover in dit hoger beroep van belang – bepaald dat met ingang van drie maanden na de beschikking de man viermaal per jaar onder begeleiding gedurende vier uur contact met de minderjarige mag hebben.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 29 augustus 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: contactregeling) met betrekking tot de minderjarige [naam], geboren [geboortedatum] 2008 te [plaats], [land] (hierna: de minderjarige).
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt voor zover het de vaststelling van de contactregeling tussen de man en de minderjarige betreft) en alsnog het verzoek tot bepaling van een zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarige af te wijzen met dien verstande dat een zorg- en contactregeling hem voor een bepaalde tijd zal worden ontzegd.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de vrouw af te wijzen en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen:
dat de man voorlopig gerechtigd is contact te hebben met de minderjarige viermaal per jaar, de eerste drie keer gedurende twee afzonderlijke dagen, zo nodig onder begeleiding van een onafhankelijke derde, en de vierde keer gedurende vier dagen met drie overnachtingen, waarbij de contactmomenten uiterlijk zes weken tevoren tussen partijen dienen te worden vastgelegd;
dat de contactregeling dient te worden geëvalueerd na één jaar en dat tussen partijen dient te worden besproken of een uitbreiding tot de mogelijkheden behoort;
dat de man en de minderjarige eenmaal per maand op een vaste dag en tijdstip via Skype contact met elkaar kunnen hebben,
althans enige overige contactregeling vast te leggen die het hof juist acht.
4. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte tegen het advies van de raad in een zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarige heeft bepaald. Volgens de vrouw zijn er meer dan genoeg contra-indicaties op grond waarvan de man het contact met de minderjarige voor een bepaalde tijd dient te worden ontzegd. Deze kunnen worden gestoeld op de gebeurtenissen in het verleden, zijn toenmalige en huidige psychische gesteldheid, de rapportage van de raad en de aangiften bij de politie. De vrouw biedt bewijs aan van haar stellingen door alle middelen rechtens.
5. De man stelt zich primair op het standpunt dat de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu zij in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek heeft gedaan tot ontzegging van omgang voor bepaalde tijd. Subsidiair stelt de man dat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen. De man handhaaft zijn standpunt uit eerste aanleg dat het advies van de raad niet met voldoende zorgvuldigheid tot stand is gekomen. De raad heeft daarbij onvoldoende rekening gehouden met de positie van de man en het belang van de minderjarige contact te blijven onderhouden met haar vader. De man heeft een medische verklaring van zijn arts in [land] overgelegd. Voorts wijst de man op het feit dat het laatste contact dat de man had met de minderjarige, heel hartelijk is verlopen, hetgeen de politiefunctionaris die daarbij aanwezig was kan bevestigen. Hoewel de man zich kan voorstellen dat de periodes waarin hij een kortdurende reactieve psychose heeft gehad voor de vrouw beangstigend zijn geweest, acht hij de vrees van de vrouw over het contact tussen de man en de minderjarige niet gerechtvaardigd. De man is bereid op alle mogelijke manieren de vrouw tegemoet te komen zoals het afgeven van zijn paspoort en het onder begeleiding laten plaatshebben van de contacten.
6. In incidenteel appel stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de contacten tussen de man en de minderjarige beperkt heeft tot vier malen per jaar gedurende een periode van vier uren. Om het contact met de minderjarige te kunnen herstellen en opnieuw een band op te bouwen acht de man deze contactregeling onvoldoende. De man acht het wenselijk dat hij de minderjarige om te beginnen vier malen per jaar gedurende twee dagen kan zien, zo nodig onder begeleiding van een onafhankelijke derde, en dat dit nadien wordt geëvalueerd en dat wordt besproken of een uitbreiding tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast wenst de man tussentijds contact te hebben met de minderjarige via Skype met een frequentie van een maal per maand.
7. De raad stelt zich op het standpunt dat partijen eerst hulp moeten zoeken om hun onderlinge verhouding en communicatie te verbeteren alvorens er begeleide contacten tussen de man en de minderjarige plaats kunnen hebben. De situatie tussen partijen is nu te spanningsvol voor de minderjarige. Pas als sprake is van een onbelaste ouderrelatie, kan gestart worden met begeleide contacten.
8. Het hof stelt voorop dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, nu de rechtbank een contactregeling heeft vastgesteld en er geen sprake is van een zelfstandig verzoek dat voor het eerst in hoger beroep is gedaan.
9. Het hof overweegt verder als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er sprake is van een verstoorde verhouding tussen de vrouw en de man en dat zij niet met elkaar communiceren. De vrouw heeft geen vertrouwen in de man en heeft angst voor hem. Dit vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over een contactregeling rond de minderjarige. Het hof heeft partijen de mogelijkheid van mediation naast rechtspraak aangeboden. Partijen hebben zich bereid getoond om in het belang van de minderjarige mediation te beproeven. De zaak is te dien einde aangehouden. Vervolgens is uit bovenvermelde correspondentie, die bij het hof na de mondelinge behandeling is ingekomen, gebleken dat het partijen niet gelukt is om door middel van de (online) mediation tot een vergelijk te komen.
10. Het hof acht zich op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting voldoende geïnformeerd om de zaak thans op de stukken af te doen zonder een nadere mondelinge behandeling. Door het mislukken van de mediation is er geen verbetering opgetreden in het zeer grote onderlinge wantrouwen tussen partijen. Het hof is met de raad van mening dat een stabiele en veilige basis op dit moment ontbreekt om de minderjarige onbelast met haar vader te laten omgaan, zodat het vaststellen van een contactregeling thans in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige. Het hof neemt daarbij in aanmerking de zeer jonge leeftijd van de minderjarige. Zij is nog volledig aangewezen op haar moeder. Het belang van de minderjarige vereist derhalve dat de man een tijdelijk verbod wordt opgelegd om contact met het kind te hebben.
Beide ouders dienen zich in te zetten om te zorgen dat er een basis wordt gelegd voor de mogelijkheid van contact tussen de man en de minderjarige en daartoe de benodigde hulpverlening in te schakelen. Eveneens zal duidelijk moeten worden dat de psychische gesteldheid van de man duurzaam is verbeterd en geen belemmering zal vormen voor contact. Op voormelde gronden is het hof van oordeel dat ook een contactregeling via Skype, mede gelet op de zeer jonge leeftijd van de minderjarige, thans net vier jaar oud, niet in haar belang is. Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen. Het hof gaat er van uit dat de vrouw de man zal blijven informeren, conform de regeling zoals deze door de rechtbank is vastgesteld.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, opnieuw beschikkende:
legt de man een verbod op om met ingang van heden voor de periode van een jaar contact met de minderjarige te hebben;
verklaart dit verbod uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Mink en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2012.