ECLI:NL:GHSGR:2012:BX7745

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.109.233-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. Mink
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van ouderlijk gezag en geschiktheid van de vader in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de vader over zijn minderjarige kind. De vader, die lijdt aan PDD-NOS, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 maart 2012 te vernietigen, waarin hij en de moeder ontheven waren van het ouderlijk gezag. De vader stelde dat hij in staat was om voor de minderjarige te zorgen, mits hij begeleiding kreeg, en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar zijn geschiktheid als ouder.

Het hof heeft de argumenten van de vader overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de vader ongeschikt is om de minderjarige te verzorgen en op te voeden. Het hof baseerde deze conclusie op de beperkingen van de vader, zijn negatieve houding ten opzichte van de hulpverlening, en de noodzaak voor de minderjarige om in een stabiele omgeving te verblijven. De minderjarige had in het verleden ernstige gedragsproblemen vertoond en was sinds augustus 2011 geplaatst in een perspectiefbiedend pleeggezin, waar zij positieve ontwikkelingen doormaakte.

Het hof oordeelde dat een nader onderzoek naar de geschiktheid van de vader niet in het belang van de minderjarige zou zijn, en dat het belang van de minderjarige voorop staat. De vader's verzoek om een deskundige te benoemen werd afgewezen. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank, waarmee de ontheffing van het ouderlijk gezag werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 september 2012
Zaaknummer : 200.109.233/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-10131
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.M.H. Revis te ’s-Gravenhage,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder;
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn, is aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Diemen,
hierna te noemen: de WSS.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 29 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 maart 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 3 augustus 2012 een brief van 2 augustus 2012 met bijlage.
De zaak is op 15 augustus 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer J. Ekkels namens de raad;
- mevrouw K. van Hoorn namens de WSS.
Ter zitting heeft de advocaat van de vader het inleidend verzoekschrift van de raad overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de vader en de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over [naam], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), en is Jeugdzorg tot voogdes over de minderjarige benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van de vader van het gezag over de minderjarige.
2. De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de raad de vader te ontheffen, subsidiair gedwongen te ontheffen, van het ouderlijk gezag over de minderjarige alsnog wordt afgewezen, alsmede te bepalen dat een deskundige zal worden benoemd als bedoeld in het tweede lid van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. De vader is van mening dat hij voor de minderjarige kan zorgen en dat hij daartoe niet ongeschikt of onmachtig is. Hij erkent dat hij daarbij begeleiding nodig heeft, gelet op zijn autistische stoornis en de problematiek van de minderjarige. Indien er te veel twijfel bestaat over de geschiktheid van de vader, dan zou hij graag zien dat hij door een gespecialiseerde onderzoeker op zijn geschiktheid wordt onderzocht. Dit is tot op heden onvoldoende gebeurd, zodat de conclusie ongeschiktheid niet getrokken kan worden. Daarnaast verblijft de minderjarige, na vijfmaal in een ander gezin te zijn ondergebracht, pas sinds oktober 2011 in het huidige pleeggezin, te weten minder dan achttien maanden. Het is niet het gezag van de vader dat de stabiliteit en continuïteit van de opvoedingssituatie van de minderjarige in de weg staat, zodat ook dit geen reden kan zijn voor ontheffing.
4. De raad acht de vader vanwege zijn persoonlijke problematiek onmachtig en ongeschikt om zijn plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Daarbij heeft de vader veelal een negatieve houding ten opzichte van de WSS, wat een samenwerking en het werken aan een eventuele terugplaatsing in de weg heeft gestaan. Aangezien er geen reëel perspectief is op terugplaatsing van de minderjarige bij de vader acht de raad een (gedwongen) ontheffing geïndiceerd. Uiteraard dient het contact tussen de vader en de minderjarige onverminderd voort te duren.
5. Namens de WSS is ter zitting verklaard dat de medewerking van de vader met de hulpverlening afhankelijk is van het feit of hij het al dan niet kan vinden met de gezinsvoogd. De minderjarige vraagt veel meer van haar opvoeder(s) dan een gemiddeld ander kind. Zij volgt speciaal onderwijs in verband met haar gedragsproblematiek, moet zeer kort gehouden worden en weinig keuzemogelijkheden geboden krijgen. Stabiliteit is voor haar het allerbelangrijkst.
6. Het hof is van oordeel dat de grond voor ontheffing van de vader van het gezag over de minderjarige aanwezig is en overweegt daartoe als volgt.
7. Begin 2009 is de minderjarige – toen twee jaar oud – uithuis geplaatst in verband met ernstige gedragsproblemen als gevolg van het feit dat de ouders niet in staat waren om haar de basale verzorging en veiligheid te bieden die zij nodig had. Ondanks intensieve ondersteuning die de ouders kregen na de geboorte van de minderjarige bleken zij onvoldoende leerbaar om de benodigde vaardigheden eigen te maken. Na diverse wisselingen sinds de uithuisplaatsing verblijft de minderjarige sinds augustus 2011 in het huidige pleeggezin. Het betreft een perspectiefbiedend pleeggezin dat de minderjarige al enkele jaren kende. Onweersproken is dat de minderjarige sinds het vaste verblijf in dit gezin een positieve ontwikkeling doormaakt. Zij is rustiger geworden en vertoont steeds minder probleemgedrag.
8. Uit het raadsrapport van 28 december 2011 blijkt dat een terugplaatsing naar (een van) de ouders niet aan de orde is geweest vanaf het moment dat de minderjarige uithuis werd geplaatst. Bij eerdere plaatsingen in perspectiefbiedende pleeggezinnen vertoonde de minderjarige ondanks de nodige ondersteuning dusdanig ernstige gedragsproblematiek dat deze plaatsingen werden beëindigd. Er zijn bovengemiddelde opvoedcapaciteiten vereist om tegemoet te komen aan de speciale behoeftes van de minderjarige. Het hof is van oordeel dat gebleken is dat de vader deze, ondanks zijn inzet, ontbeert en ook in de toekomst niet zal kunnen ontwikkelen. Onweersproken is dat de vader PDD-NOS heeft, een pervasieve ontwikkelingsstoornis in het autistisch spectrum. Als gevolg hiervan heeft hij moeite met zich in te leven in de minderjarige en tegemoet te komen aan haar behoeften, zoals het stellen en handhaven van regels en grenzen en het bieden van duidelijkheid en structuur. Gelet op de beperkingen van de vader en op hetgeen de minderjarige nodig heeft, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de vader ongeschikt of onmachtig is om de minderjarige te verzorgen en op te voeden. Het hof acht een nader onderzoek van de vader dan ook niet geboden en ook niet in het belang van de minderjarige. Het hof is van oordeel dat het belang van de minderjarige met zich mee brengt dat zij duidelijkheid krijgt over haar verblijf in het huidige pleeggezin, zodat zij zich daar in alle rust kan hechten en ontwikkelen. Een onderzoek zoals door de vader wordt verzocht zal dan ook niet tot een beslissing van de zaak kunnen leiden, zodat het ook op die grond zal worden afgewezen.
9. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Mink en Bos, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2012.