ECLI:NL:GHSGR:2012:BX7890

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.106.168/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van den Wildenberg
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van gezamenlijk gezag over minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over hun minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, bestreed het beroep van de vader. De zaak werd behandeld op 1 augustus 2012, waarbij de vader niet verscheen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen.

De rechtbank had eerder bepaald dat het gezamenlijk gezag over de minderjarigen, geboren in 2002 en 2004, aan de moeder toekwam. Het hof overwoog dat de communicatie tussen de ouders ernstig gebrekkig was en dat de vader, ondanks zijn verblijf in Nederland, niet bereikbaar was voor de moeder. Dit leidde tot de conclusie dat er geen goede basis was voor de gezamenlijke uitoefening van het gezag. Het hof stelde vast dat de vader in het verleden zijn medewerking had geweigerd aan belangrijke zaken zoals het verkrijgen van identiteitskaarten en paspoorten voor de kinderen.

Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was dat het gezag aan de moeder alleen toekwam, gezien de aanhoudende communicatieproblemen en het gebrek aan samenwerking tussen de ouders. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de vader af. De beslissing werd genomen door de rechters M. Mink, A. van den Wildenberg en Fockema Andreae-Hartsuiker, met mr. Evertsen als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 september 2012
Zaaknummer : 200.106.168/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 11-1554
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen mr. J.B. Peters te Zoetermeer, thans mr. K. el Joghrafi te Rotterdam,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 2 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 februari 2012 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 25 juni 2012 een brief van 22 juni 2012 met bijlage.
De raad heeft bij brief van 5 juli 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 1 augustus 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- mr. M. Shaaban te Rotterdam, waarnemend voor de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De vader is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat het gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], en
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
(hierna gezamenlijk de minderjarigen) voortaan aan de moeder toekomt. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarigen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de moeder in haar inleidende verzoek alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans en in ieder geval die verzoeken aan haar te ontzeggen, althans die beslissingen te nemen welke het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep.
Indienen nadere stukken
4. De advocaat van de moeder heeft ter terechtzitting van het hof verzocht een aantal bijlagen bij de pleitnotitie te mogen overleggen. Het hof heeft het verzoek ter zitting afgewezen.
Hoor- en wederhoor
5. De vader stelt dat hij niet in eerste is aanleg verschenen, omdat hij niet op de hoogte was van de inhoud van het verzoekschrift en van het feit dat de zaak door de rechtbank zou worden behandeld.
6. Indien en voor zover de vader in zijn beroepschrift heeft bedoeld te stellen dat in eerste aanleg sprake is geweest van een schending van het beginsel van hoor- en wederhoor overweegt het hof als volgt. Nu de vader in hoger beroep ten volle in de gelegenheid is geweest om verweer te voeren tegen het verzoek van de moeder, kan de feitelijke gang van zaken in eerste aanleg er niet toe leiden dat de bestreden beschikking op die grond moet worden vernietigd. De grief van de vader wordt derhalve gepasseerd.
Gezag
7. De vader voert aan dat hij in de afgelopen periode weliswaar enige tijd in het buitenland verbleef, maar dat hij steeds op de hoogte gehouden wilde worden van de ontwikkelingen van de minderjarigen. Zijn tijdelijke verblijf in het buitenland stond er niet aan in de weg om met de moeder de nodige beslissingen te nemen. Hij was daartoe bereid en ook in staat, maar in de praktijk heeft de moeder hem niet geconsulteerd in kwesties. Op dit moment woont de vader met zijn huidige partner in Nederland en is hij zonder meer bereikbaar voor overleg en communicatie. Hij wil op een deugdelijke wijze invulling geven aan het ouderlijk gezag en is van mening dat er geen sprake is van het klemcriterium of het noodzakelijkheidscriterium.
8. De moeder stelt zich op het standpunt dat er tussen partijen sprake is van een slechte en gebrekkige communicatie. Volgens haar is de vader zonder enig bericht naar het buitenland vertrokken en was het bij gebrek aan wetenschap over een adres, telefoonnummers en/of e-mailadressen van de vader niet mogelijk om hem te consulteren. Ook heeft de vader geen enkele poging gedaan om bij de moeder naar de minderjarigen te informeren. Verder stelt de moeder dat de vader slechts via zijn advocaat met haar wenst te communiceren. Brieven van haar advocaat aan de advocaat van de vader blijven echter onbeantwoord. Voorts wijst de moeder er op dat de vader in 2010 niet heeft meegewerkt aan het verkrijgen van identiteitskaarten voor de minderjarigen. Ook recentelijk heeft de vader niet gereageerd op het verzoek van de moeder omtrent het verkrijgen van een paspoort. De minderjarigen beschikken derhalve niet over een geldig paspoort, aldus de moeder. De vader heeft de recent tot stand gekomen omgangsregeling een keer nageleefd; daarna heeft hij de minderjarigen niet meer opgehaald.
9. Het hof stelt voorop dat de rechter ingevolge artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) na ontbinding van het huwelijk, anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, op verzoek van de ouders of van één van hen kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien (a) er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, of (b) indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
10. Het hof overweegt als volgt. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert.
11. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat er op dit moment geen goede basis aanwezig is voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de ouders niet in staat zijn constructief over de minderjarigen te overleggen. De communicatie tussen de ouders verloopt zeer moeizaam, omdat de vader – ook nu hij weer in Nederland verblijft – niet bereikbaar is voor de moeder. Nu deze communicatieproblematiek reeds een geruime tijd bestaat en de verhouding tussen de ouders in deze periode niet is verbeterd, verwacht het hof niet dat hierin op korte termijn verbetering zal komen. Verder is gebleken dat de vader zijn medewerking heeft geweigerd aan het verkrijgen van een identiteitskaart (in 2010) en een paspoort (in 2012) voor de minderjarigen, hetgeen niet in het belang van de minderjarigen is. Tot slot neemt het hof bij zijn beslissing mee dat de vader zonder opgaaf van reden niet ter terechtzitting is verschenen. Hierdoor is het hof niet in de gelegenheid geweest van de vader te vernemen hoe hij verbetering denkt te brengen in de huidige situatie en in de toekomst invulling denkt te geven aan het gezamenlijk gezag over de minderjarigen, alsmede op welke wijze hij met de moeder kan communiceren. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is dat het gezag over hen aan de moeder alleen toekomt. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd.
12. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om te kunnen beslissen op het verzoek in hoger beroep en ziet daarom geen aanleiding om – zoals door de advocaat van de vader ter terechtzitting is verzocht – een raadsonderzoek te gelasten.
13. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van den Wildenberg en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2012.