ECLI:NL:GHSGR:2012:BX8428

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.099.653/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen raadsheer-commissaris in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 februari 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.J.E.J. Coenraad, tegen raadsheer-commissaris mr. M.F. Tan-de Sonnaville. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 21 december 2011, waar verzoeker de indruk had dat de raadsheer-commissaris vooringenomen was. Verzoeker stelde dat de raadsheer-commissaris tijdens de zittingen herhaaldelijk zijn verweer niet wilde opnemen in het proces-verbaal en dat zij alleen naar de door de tegenpartij, Penelope c.s., overgelegde stukken had gekeken, zonder zijn argumenten in overweging te nemen. De raadsheer-commissaris had volgens verzoeker ook onterecht de indruk gewekt dat hij de erkenning van een bedrag van € 60.000,- aan reparaties door Penelope c.s. als vaststaand beschouwde, terwijl verzoeker dit betwistte en stelde dat niet alle reparaties noodzakelijk waren.

De wrakingskamer overwoog dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. De wrakingskamer concludeerde dat de raadsheer-commissaris verzoeker niet voldoende gelegenheid had gegeven om zijn bezwaren naar voren te brengen, wat leidde tot de objectief gerechtvaardigde indruk van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking gegrond was en wees het verzoek toe. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, die de zaak ter openbare zitting bespraken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Zaaknummer : 200.099.653/01
Zaaknummer hoofdzaak : 200.068.780/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 2 februari 2012
inzake het mondelinge verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 Rv, in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:
[Naam],
wonende te […], […],
hierna ook te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. M.J.E.J. Coenraad te Zandvoort.
Het geding
1. In de procedure onder zaaknummer 200.068.780/01 tussen [verzoeker] als geïntimeerde in het principaal appel en appellant in het incidenteel appel, en Penelope V.O.F. en haar vennoten [Naam] en [Naam] (hierna: Penelope c.s.) als appellanten in het principaal appel en geïntimeerden in het incidenteel appel, heeft op 21 december 2011 van 10:30 uur tot 12:50 uur (hierna: de ochtendzitting) en vanaf 13:30 uur (hierna: de middagzitting) een comparitie van partijen plaatsgevonden, alwaar zitting had mr. M.F. Tan-de Sonnaville, raadsheer-commissaris.
2. Tijdens de middagzitting heeft mr. Coenraad namens verzoeker een mondeling verzoek tot wraking gedaan van voornoemde raadsheer-commissaris.
3. Mr. Tan-de Sonnaville heeft niet in de wraking berust en heeft medegedeeld gehoord te willen worden. Op 4 januari 2012 heeft zij een verweerschrift ingediend.
4. Mr. W.F. Roelink, advocaat van Penelope c.s., heeft bij brief van 18 januari 2012 gereageerd op het verweerschrift, waarna mr. Coenraad bij faxberichten van eveneens 18 januari 2011 heeft gereageerd op het verweerschrift alsmede op voornoemde brief van mr. Roelink.
5. Ter openbare zitting van donderdag 19 januari 2012 zijn verschenen: [verzoeker], vergezeld door mr. Coenraad, mr. M.F. Tan-de Sonnaville, alsmede de heer […] en mevrouw […], vergezeld door mr. Roelink.
Het wrakingsverzoek
6. Het verzoek tot wraking komt er in de kern op neer dat de raadsheer-commissaris de indruk heeft gewekt vooringenomen te zijn door zowel tijdens de ochtendzitting als de middagzitting duidelijk te kennen te geven dat vaststaat en erkend is door verzoeker dat er voor €  60.000,- aan door Penelope c.s. aan het gehuurde verrichte reparaties van zijn vordering kan worden afgetrokken, terwijl verzoeker slechts een paar verrichte en betaalde werkzaamheden heeft erkend, maar niet alle. Bovendien is hij van mening dat niet alle reparaties noodzakelijk waren en stelt hij dat met deze reparaties al in het kader van een eerdere procedure rekening is gehouden. De raadsvrouwe heeft een aantal malen gevraagd om dit verweer als akte op te nemen, waarop de raadsheer-commissaris furieus werd en heeft gezegd dat dit nu eenmaal vaststaat. Zij heeft geweigerd het verweer op te nemen in het proces-verbaal en heeft de verzoeken van de raadsvrouwe aangemerkt als niet passende interrupties.
Voorts is de indruk van vooringenomenheid ook gewekt doordat de raadsheer-commissaris alleen naar het door Penelope c.s. overgelegde betalingsoverzicht heeft gekeken en niet naar het door verzoeker daartegenover gestelde overzicht, alsmede door de opmerking van de raadsheer-commissaris dat op de verhuurder nu eenmaal de plicht rust om alles in orde te maken, terwijl dit allang met het vonnis van 2005 en het kort geding van juni 2005 was afgerond en er voorts ook arresten zijn welke de raadsheer-commissaris met een verwijzing naar de redelijkheid en billijkheid in twijfel trekt.
Het verweer
7. De raadsheer-commissaris heeft geconcludeerd tot verwerping van het verzoek.
Zij bestrijdt dat zij vooringenomen is geweest, dan wel de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Ter ordening van de zaak zijn tijdens de ochtendzitting voornamelijk cijfers doorgenomen. Op basis van die cijfers en erkenningen van verzoeker zijn puur rekenkundige berekeningen gemaakt. Beide partijen hebben ruimschoots de gelegenheid gekregen om het nodige naar voren te brengen. De omstandigheid dat mr. Coenraad een bepaalde interpretatie aan de vele vonnissen en arresten wenste te geven en op basis daarvan een voorkeur had voor een andere volgorde van behandeling ter zitting, levert geen aanwijzing op van vooringenomenheid, aangezien de raadsheer-commissaris de regie ter zitting heeft. Daaraan is toegevoegd dat mr. Coenraad er tijdens de zitting bij herhaling blijk van heeft gegeven grote moeite te hebben met het volgen van de regie-aanwijzingen van de raadsheer-commissaris.
8. Mr. Roelink heeft namens Penelope c.s. blijkens het proces-verbaal van de middagzitting ten aanzien van het wrakingsverzoek verklaard dat aan de zijde van Penelope c.s. niet de geringste twijfel aanwezig is over de onpartijdigheid van de raadsheer-commissaris. Ter zitting van 19 januari 2012 heeft mr. Roelink dat standpunt herhaald en heeft geconcludeerd tot verwerping van het verzoek.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
9. De wrakingskamer overweegt als volgt. Ingevolge artikel 36 Rv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter moet volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
10. Dat de raadsheer-commissaris verzoeker heeft gewezen op de wettelijke en contractuele onderhoudsverplichtingen die hij als verhuurder heeft, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen objectieve aanwijzing op dat de raadsheer-commissaris vooringenomen is. Evenmin levert de omstandigheid dat de raadsheer-commissaris zaken ter sprake heeft gebracht die (wellicht) buiten het kader van de hoofdzaak vielen een dergelijke aanwijzing op nu het tot de taak van een comparitierechter behoort om de naar zijn oordeel wenselijke ordening in het geschil aan te brengen, mede met het oog op de wens van partijen om tot een alles omvattende schikking te komen. Dat de raadsheer-commissaris beslissingen in afgedane zaken in twijfel heeft getrokken, is niet komen vast te staan.
11. Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat hij door de raadsheer-commissaris niet, althans onvoldoende, in de gelegenheid is gesteld om zijn visie op, c.q. bezwaren tegen de feitengaring naar voren te brengen, met name tegen de vaststelling door de raadsheer-commissaris dat [verzoeker] erkende dat voor € 60.000,- aan reparaties was verricht door Penelope c.s. die voor verrekening in aanmerking kwam, overweegt de wrakingskamer als volgt. In het (buiten aanwezigheid van partijen en hun raadslieden opgemaakte) proces-verbaal van de ochtendzitting van 21 december 2011 is vermeld dat [verzoeker] de betalingen op 6 juli 2010 heeft erkend. Hiermee staat, aldus de raadsheer-commisaris in het proces-verbaal, vast dat door Penelope c.s. aan daadwerkelijke reparaties een bedrag van € 60.352,83 is betaald. Dit bedrag wordt vervolgens in mindering gebracht op de huurverplichtingen van Penelope c.s. In het proces-verbaal van de middagzitting is vermeld dat opnieuw een onderwerp ter sprake kwam dat ’s ochtends was doorgenomen en ten aanzien waarvan de raadsheer-commissaris tot bepaalde conclusies was gekomen. Deze conclusies werden - aldus vermeld in het proces-verbaal - in tegenstelling tot de erkenning eerder die ochtend weersproken door [verzoeker], waarop de raadsheer-commissaris heeft opgemerkt dat niet weer van voren af aan begonnen wordt, en dat zij in een proces-verbaal zal vastleggen wat ’s ochtends is besproken. Hierop heeft [verzoeker] aangegeven een verzoek tot wraking van de raadsheer-commissaris te doen.
12. [verzoeker] heeft ter zitting van 19 januari 2012 toegelicht dat hij ten aanzien van een aantal reparaties weliswaar heeft erkend dat deze zijn verricht en dat deze door Penelope c.s. zijn betaald, zoals de raadsheer-commissaris hem ter comparitie heeft gevraagd, maar dat dit nog niet betekent dat Penelope c.s. ze in mindering mag brengen op haar huurverplichtingen. Volgens [verzoeker] betroffen het namelijk niet allemaal reparaties die noodzakelijk waren. Voorts heeft [verzoeker] gewezen op enkele stukken waaruit naar zijn mening blijkt dat de door Penelope c.s. gestelde reparatiekosten, voor zover juist, al eerder tussen partijen zijn afgerekend, zodat ze niet nogmaals voor verrekening in aanmerking komen. Hij heeft toegelicht dat hij zijn verweer dat niet alle reparaties noodzakelijk waren en dat de reparatiekosten al eerder tussen partijen waren afgerekend niet heeft kunnen voeren omdat de raadsheer-commissaris hem hiertoe niet de gelegenheid wilde geven.
13. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker op een gegeven moment tijdens de middagzitting de conclusie van de raadsheer-commissaris dat vast stond dat Penelope c.s. ruim €  60.000,- aan reparatiekosten van haar huurverplichtingen mocht aftrekken wilde betwisten, maar dat hij daartoe geen gelegenheid heeft gekregen van de raadsheer-commissaris. De raadsheer-commissaris heeft immers niet weersproken dat zij “furieus” heeft gereageerd op het herhaalde verzoek van mr. Coenraad - dat overigens in de processen-verbaal niet is neergelegd - om het verweer van verzoeker omtrent de reparatiekosten op te nemen in het proces-verbaal en dat zij het geduld is verloren. Evenmin heeft zij weersproken dat [verzoeker] niet in de gelegenheid is gesteld om de door hem gestelde stukken betreffende een eerdere afrekening tussen partijen van de reparatiekosten over te leggen en toe te lichten. Niet is gesteld of gebleken dat dit verweer in zijn geheel niet relevant (meer) was.
14. De wrakingskamer begrijpt dat de raadsheer-commissaris, mede gelet op het de complexiteit van het dossier en de meerdere procedures die partijen over en weer met elkaar voeren en hebben gevoerd, de regie van de zitting kort heeft willen houden. Hierbij past haar beslissing om het onderwerp van de reparatiekosten, dat reeds op een eerder moment tijdens de ochtendzitting was besproken, niet nogmaals uitgebreid aan de orde te laten komen in de middagzitting. Gelet echter op de herhaalde en uitdrukkelijke betwisting van mr. Coenraad ter comparitie van de juistheid van de in de ochtendzitting door de raadsheer-commissaris getrokken conclusie omtrent de aftrekbaarheid van de gestelde reparatiekosten, mocht verzoeker verwachten dat de raadsheer-commissaris alsnog kort zou onderzoeken of bij het trekken van haar eerdere conclusie mogelijk bepaalde relevante verweren onderbelicht waren gebleven. Bij deze stand van zaken kon onder de in rov. 13 genoemde omstandigheden bij [verzoeker] de objectief gerechtvaardigde indruk ontstaan dat zij vooringenomen was. Dit betekent dat het wrakingsverzoek gegrond wordt geacht. De wrakingskamer hecht er hierbij aan op te merken dat enige daadwerkelijke vooringenomenheid bij de raadsheer-commissaris niet aannemelijk is geworden.
15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden toegewezen.
Beslissing
Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. M.F. Tan-de Sonnaville toe;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de advocaat van) verzoeker, alsmede aan (de advocaat van) Penelope c.s., en de genoemde raadsheer-commissaris.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. van Rijkom, J.M.Th. van der Hoeven-Oud en J.J.J. Engel en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2012, in aanwezigheid van de griffier.