ECLI:NL:GHSGR:2012:BY0065

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.105.802-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Kempen
  • M. van Nievelt
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en risico's voor de minderjarige in het kader van ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 februari 2012, waarin werd bepaald dat het gezag over de minderjarige gezamenlijk aan beide ouders zou toekomen. De moeder voerde aan dat er sprake was van een onaanvaardbaar risico voor de minderjarige, gezien de problematische relatie tussen de ouders en de reeds lopende ondertoezichtstelling. De vader, verweerder in hoger beroep, betwistte deze claims en stelde dat hij zich aan de afspraken zou houden en dat er geen risico's voor de minderjarige waren.

Tijdens de zitting op 5 september 2012 werd de zaak behandeld, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. Het hof overwoog dat gezamenlijke uitoefening van gezag vereist dat ouders in staat zijn om beslissingen te nemen die niet belastend zijn voor het kind. Het hof constateerde dat, ondanks de moeizame communicatie tussen de ouders, de vader zich sinds de beschikking had onthouden van inmenging in de opvoeding van de minderjarige. Dit, in combinatie met de ondertoezichtstelling, leidde het hof tot de conclusie dat het risico op het klem en verloren raken van de minderjarige was verminderd.

Het hof oordeelde dat de ouders in staat waren om gezamenlijk gezag uit te oefenen zonder dat dit schadelijk zou zijn voor de minderjarige. De eerdere beschikking van de rechtbank werd dan ook bekrachtigd. Het hof benadrukte dat het van belang was dat de ouders hun onderlinge strijd zouden staken in het belang van de minderjarige. De beslissing van het hof werd genomen met inachtneming van de belangen van het kind, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 3 oktober 2012
Zaaknummer : 200.105.802/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-8106
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C. Houwing te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.J.M. Hamers te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 24 april 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 februari 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vader heeft op 5 juni 2012 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 5 september 2012 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten, en namens de raad: de heer J. Kuhn.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de hierna te noemen minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezamenlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren [in] 2002 te [woonplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt alleen voor zover het de gezagsvoorziening betreft) en het verzoek van de vader tot het delen van het ouderlijk gezag over de minderjarige af te wijzen.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte partijen met het gezamenlijk gezag heeft belast. De moeder voert daartoe aan dat sprake is van de afwijzingsgronden als bedoeld in artikel 1:253c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens de moeder is de minderjarige als gevolg van een al lang spelende situatie het kind van de rekening en klem en verloren geraakt tussen beide ouders. De moeder is van mening dat in die setting geen sprake kan zijn van een zonder meer delen van ouderlijk gezag en dat er juist sprake is van een contra-indicatie om het gezag bij beide ouders neer te leggen. De moeder concludeert dat er eerst herstel van vertrouwen tussen de ouders dient te komen door middel van een ondertoezichtstelling en dat de vader een start moet maken met zijn therapie bij De Waag, alvorens sprake kan zijn van gedeeld ouderlijk gezag. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder onder andere nog aangevoerd dat de rechtbank inmiddels een ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. Volgens de moeder dient via deze ondertoezichtstelling eerst het contact te worden hersteld alvorens gedeeld ouderlijk gezag van toepassing zou kunnen zijn.
5. De vader heeft het door de moeder gestelde gemotiveerd betwist. Hij stelt dat de rechtbank terecht partijen met het gezamenlijk gezag over de minderjarige heeft belast. De vader is van mening dat partijen op een respectvolle wijze met elkaar kunnen omgaan en dat zij zich ook realiseren dat dit in het belang van de minderjarige is. Bovendien zal hij zich houden aan de aanwijzingen die de bemiddelaars van Jeugdzorg aan hem geven en heeft hij zich aangemeld voor therapie bij De Waag, aldus de vader. Ter zitting heeft de vader nog aangevoerd dat hij, sinds hij samen met de moeder het gezamenlijk gezag deelt, zich in het belang van de minderjarige nog niet heeft gemengd in gezagskwesties. Hij is van mening dat er eerst rust dient te komen voor de minderjarige. Volgens de vader zou de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling een rol hierbij kunnen spelen.
6. De raad heeft ter zitting aangevoerd dat het belangrijkste is dat het contact tussen de minderjarige en de vader weer wordt hersteld. De raad acht het de taak van de ouders die vaardigheden te ontwikkelen waardoor de minderjarige met steun van beide ouders opgroeit. De ouders moeten er voor zorgen dat de minderjarige rust krijgt. De raad stelt dat, nu nog geen begin met het gezamenlijk gezag is gemaakt, de strijd nog kan oplaaien tussen partijen. Gezamenlijk gezag met deze verstandhouding tussen de ouders brengt risico’s met zich, aldus de raad.
7. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Ingevolge het tweede lid wordt het verzoek, indien het verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8. Vooropgesteld wordt dat gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam communiceren, kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven of de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. De rechter zal per geval moeten beoordelen of aan dat vereiste wordt voldaan. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden.
9. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de moeder een diep wantrouwen ten opzichte van de vader heeft. In het verleden is er een heftige strijd geweest, waarbij de vader zich agressief heeft gedragen en de moeder heeft bedreigd. De communicatie tussen de ouders is thans nog zeer moeizaam. Echter, gebleken is dat de vader sinds de bestreden beschikking, waarin is bepaald dat aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag over de minderjarige zal toekomen, de moeder niet heeft belemmerd om haar taak als verzorgende ouder te vervullen. Hij heeft zich met betrekking tot de gezagskwesties afzijdig gehouden en heeft te kennen gegeven niet de door de moeder genomen beslissingen te zullen blokkeren die voor het dagelijkse leven of de veiligheid van belang zijn voor de minderjarige. Het hof is van oordeel dat deze handelswijze getuigt van inzicht in de belangen van de minderjarige, nu hierdoor het risico op het klem en verloren raken van de minderjarige sterk wordt verminderd. Daarbij komt nog dat de minderjarige sinds kort onder toezicht is gesteld en dat door aanwezigheid van een gezinsvoogd het risico op het klem en verloren raken naar het oordeel van het hof eveneens vermindert. Het hof geeft partijen bij dit alles nog wel in overweging dat het, in het belang van de minderjarige, hun gezamenlijke verantwoordelijkheid is de nog bestaande onderlinge strijd te staken.
10. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de ouders in staat zullen zijn aan het gezamenlijk gezag een invulling te geven die niet belastend zal zijn voor de minderjarige. Het hof acht de ouders, evenals de rechtbank, derhalve in staat tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Niet is gebleken dat sprake is van de afwijzingsgronden als bedoeld in artikel 1:253c lid 2 BW. Dit leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
11. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van Nievelt en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2012.