GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 26 september 2012
Zaaknummer : 200.105.389/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 11-1304
[de man],
wonende te [woonplaats], [gemeente],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Ferwerda te Zoetermeer,
1. [de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
2. [de jongmeerderjarige],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: de jongmeerderjarige,
beiden wonende te [woonplaats], [gemeente],
verweerders in hoger beroep,
advocaat mr. E. Sonneveld te Bleiswijk, gemeente Lansingerland.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 16 april 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 januari 2012 van de rechtbank Rotterdam, ingeschreven bij het hof onder zaaknummer 200.105.389/01 (hierna ook: de hoofdzaak). Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.105.390/01.
Bij beschikking van 30 mei 2012 van dit hof is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
De vrouw en de jongmeerderjarige hebben op 10 juli 2012 een verweerschrift ingediend in de hoofdzaak.
Bij het hof zijn (met betrekking tot de hoofdzaak) voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 26 april 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
- op 10 augustus 2012 brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw en de jongmeerderjarige:
- op 9 augustus 2012 een brief diezelfde datum met bijlagen;
- op 22 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 23 augustus 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De jongmeerderjarige is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 19 december 2007 van de rechtbank Rotterdam is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken en – voor zover thans van belang en uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (thans) jongmeerderjarige en na te noemen minderjarigen, telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 40,- per maand per kind.
Bij de bestreden beschikking is genoemde beschikking van 19 december 2007 van de rechtbank Rotterdam in die zin gewijzigd, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de jongmeerderjarige, welke bijdrage sinds 26 maart 2010 geldt als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, met ingang van 27 januari 2012 wordt bepaald op nihil. Voorts is genoemde beschikking van 19 december 2007 van de rechtbank Rotterdam gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], en
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
met ingang van 27 januari 2012 is bepaald op nihil. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is enkel de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderalimentatie) en van de door de man aan de jongmeerderjarige te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de jongmeerderjarige (hierna ook: alimentatie jongmeerderjarige).
2. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de ingangsdatum van de nihilstelling en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie en de alimentatie jongmeerderjarige met ingang van 1 april 2011 op nihil te stellen.
3. De vrouw en de jongmeerderjarige bestrijden het beroep en verzoeken het hof het door de man ingediende hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, en de man te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
4. De man stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van de nihilstelling van de zijn alimentatiebijdragen op 1 april 2011 moet worden bepaald. De man voert daartoe aan dat hij vanaf die datum geen alimentatie meer heeft betaald in verband met het ontbreken van draagkracht. Van enige consumptie van de alimentatie is volgens de man geen sprake. Voorts wijst hij erop dat de jongmeerderjarige vanaf zijn 18de verjaardag een WAJONG-uitkering ontvangt en daarmee een inkomen geniet dat ruim boven zijn behoefte ligt. Verder kan de vrouw – gelet op de leeftijd van de minderjarigen – geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud voorzien en daardoor een bijdrage leveren in de kosten van de minderjarigen, aldus de man.
5. De jongmeerderjarige is van mening dat hij erop mocht rekenen dat de man zijn alimentatiebijdrage alsnog zou voldoen. Ook heeft de man pas in augustus 2011 zijn wijzigingsverzoek bij de rechtbank ingediend, terwijl hij al geruime tijd op de hoogte was van zijn daling in het inkomen. De jongmeerderjarige betwist dat hij geen behoefte aan alimentatie heeft.
6. De vrouw stelt dat zij een uitkering geniet en jegens de gemeente een verplichting heeft om de haar toekomende alimentatie te innen. Indien de nihilstelling met terugwerkende kracht per 1 april 2011 zou plaatsvinden, zal ook de hoogte van haar uitkering in het verleden aangepast moeten worden. De vrouw is echter niet in staat om enige alimentatie terug te betalen, omdat de bijdrage is opgegaan aan noodzakelijke uitgaven van levensonderhoud. Verder wijst de vrouw erop dat de man een ontbindingsvergoeding van € 13.000,- heeft verkregen, zodat de man – na aflossing van de huwelijkse schuld van €5.000,- – het restant voor zichzelf heeft kunnen aanwenden.
7. Het hof overweegt als volgt. De rechter die het bedrag van een uitkering in het levensonderhoud wijzigt dan wel vaststelt, is vrij om de ingangsdatum daarvan te bepalen. De man is sinds 1 april 2011 werkloos geworden. Hij heeft eerst op 12 augustus 2011 een verzoek tot wijziging van zijn alimentatiebijdragen bij de rechtbank ingediend. De vrouw en de jongmeerderjarige waren er vanaf dat moment op de hoogte dat de alimentatiebijdragen daadwerkelijk zouden (kunnen) wijzigen en hoefden niet eerder dan vanaf dat moment rekening te houden met een nihilstelling. Het hof zal derhalve de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie en de alimentatie jongmeerderjarige bepalen op 1 september 2011, zijnde de eerste van de maand volgend op de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift. De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd.
8. Het hof ziet geen reden, zoals door de vrouw is verzocht, om de man te veroordelen in de proceskosten en zal het verzoek derhalve afwijzen.
9. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie en de alimentatie jongmeerderjarige betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie en de alimentatie jongminderjarige op 1 september 2011;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Husson en Stollenwerck, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2012.