ECLI:NL:GHSGR:2012:BY0171

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.098.561-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. de Haan-Boerdijk
  • J. Burgerhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige tot 2 september 2012 zijn verlengd. De vader heeft op 8 december 2011 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 28 september 2011. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 januari 2012, waarbij de vader werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.M.C. van Gorkum. Ook waren de moeder en een vertegenwoordiger van Jeugdzorg aanwezig.

Tijdens de procedure heeft Jeugdzorg op 9 januari 2012 een verweerschrift ingediend. De raad voor de kinderbescherming heeft laten weten geen recente bemoeienis met de zaak te hebben en niet ter zitting te verschijnen. De zaak is pro forma aangehouden om Jeugdzorg de gelegenheid te geven een onderzoeksplan op te stellen, met het oog op de mogelijkheid dat de partner van de vader als netwerkpleegmoeder voor de minderjarige kan fungeren.

Het hof heeft op 16 augustus 2012 aan de partijen meegedeeld dat het belang bij het hoger beroep aan betekenis zal verliezen, nu de termijn voor de beoordeling op 2 september 2012 verstrijkt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen te reageren, maar hebben dit niet gedaan. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de geldigheidstermijn van de machtiging inmiddels is verstreken en dat het belang van de vader bij het hoger beroep is vervallen. Daarom heeft het hof de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 3 oktober 2012
Zaaknummer : 200.098.561/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 11-2310
[de vader],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.M.C. van Gorkum te Berlicum,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Dordrecht,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 8 december 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
28 september 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 9 januari 2012 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 23 december 2011 een brief van 22 december 2011 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad geen recente bemoeienis met de zaak heeft gehad en niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 11 januari 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer J. Dorresteijn namens Jeugdzorg;
- de moeder;
- mevrouw [partner vader], de partner van de vader.
Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is de zaak pro forma aangehouden tot 31 maart 2012 om Jeugdzorg in de gelegenheid te stellen om vóór 11 maart 2012 een onderzoeksplan op te stellen, teneinde na te gaan of de partner van de vader, mevrouw [partner vader], als netwerkpleegmoeder voor de minderjarige kan gaan fungeren.
Van de zijde van Jeugdzorg is op 18 april 2012 een brief van 17 april 2012 met bijlage ontvangen, met daarbij een aanvraag voor een extern onderzoek via de NIFP.
Bij brief van 8 mei 2012 heeft het hof ingestemd met de door Jeugdzorg ingeslagen onderzoeksweg, waarna de zaak pro forma is aangehouden tot 30 juni 2012.
Van de zijde van de vader is op 24 juli 2012 een brief van 23 juli 2012 ontvangen met de mededeling dat hij geen opmerkingen of aanvullingen heeft ten aanzien van de brief van Jeugdzorg.
Bij brief van 16 augustus 2012 heeft het hof partijen meegedeeld dat het belang bij dit hoger beroep – nu de termijn die in hoger beroep ter beoordeling staat op 2 september 2012 verstrijkt – aan betekenis zal verliezen. Voorts is partijen meegedeeld dat het hof in deze zaak (kort) na 2 september 2012 een niet-ontvankelijkheid zal worden uitgesproken, tenzij één van de partijen binnen veertien dagen bericht dat op een inhoudelijke uitspraak prijs wordt gesteld.
Partijen hebben niet op voornoemde brief gereageerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), in een vorm van pleegzorg verlengd tot 2 september 2012.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
DE ONTVANKELIJKEID VAN HET HOGER BEROEP
De vader komt in hoger beroep van een beschikking van 28 september 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam voor zover deze de uithuisplaatsing van de in een vorm van pleegzorg tot 2 september 2012 betreft. Nu de geldigheidstermijn van de machtiging – gelet op de periode waarvoor zij is verleend – inmiddels is verstreken, heeft het belang van de vader bij dit hoger beroep aan betekenis verloren. Verder neemt het hof in aanmerking dat geen van de partijen – ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid zijn gesteld – om een inhoudelijke uitspraak heeft verzocht. Gelet op het voorgaande zal het hof de vader dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, De Haan-Boerdijk en Burgerhart, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2012.