GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 juli 2012
Zaaknummers : 200.090.370/01 en 200.090.380/01
Rekestnrs. rechtbank : F2 RK 09-2530 en F2 RK 10-465
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.J.M. Vrancken te Rotterdam-Hoogvliet,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.F. Vonk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 8 juli 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 april 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 10 januari 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 21 mei 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen, welke op 22 mei 2012 nogmaals per gewone post zijn ingekomen;
van de zijde van de man:
- op 8 februari 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 1 juni 2012 mondeling behandeld door mr. Labohm als raadsheer-commissaris.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, zonder advocaat, volgens de verklaring van de man om financiële redenen.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, het volgende stuk bij het hof ingekomen: een kopie van het bewijs dat de echtscheidingsbeschikking op 18 augustus 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is - uitvoerbaar bij voorraad - het verzoek van de vrouw om een uitkering tot haar levensonderhoud afgewezen en is de verdeling van de gemeenschap als volgt vastgesteld:
aan de man is toegedeeld:
- de auto, [merk X];
onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen:
- de onderwaarde van de echtelijke woning, welke zal resteren na de verkoop van de echtelijke woning, de aflossing van de hypothecaire geldlening en na de inbreng van de waardes van de polissen RVS nr. [1] en nr. [2].
De man is veroordeeld ter zake de toedeling van de auto, [merk X], aan de vrouw te betalen een bedrag van € 500,-.
De vrouw is veroordeeld ter zake de onderhoudskosten van de auto aan de man te betalen een bedrag van € 701,-.
De vrouw is veroordeeld de helft van de onderwaarde van de echtelijke woning, welke zal resteren na de verkoop van de echtelijke woning, de aflossing van de hypothecaire geldlening en na de inbreng van de waardes van de polissen RVS nr. [1] en nr. [2], aan de man te voldoen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 18 augustus 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) en de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
2. De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
a) te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag ad € 2.250,- per maand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, althans een zodanige bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
b) primair de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen met dien verstande dat
- aan de man wordt toebedeeld:
de auto, [merk X];
de inboedelzaken die hij thans onder zich heeft met uitzondering van de onder punt 10 van het
appelrekest genoemde zaken welke hij aan de vrouw dient af te staan;
- onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen de onderwaarde van de echtelijke woning, welke zal resteren na de verkooporder echtelijke woning, de aflossing van de hypothecaire geldlening en na inbreng van de waardes van de polissen RVS nr. [1] en nr. [2];
- de man te veroordelen ter zake van de toedeling van voornoemde auto aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 500,-;
- de man te veroordelen ter zake van de inboedelzaken die hij onder zich heeft aan de vrouw uit te keren een bedrag ad € 3.300,-,
subsidiair de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen zoals het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De advocaat van de vrouw heeft ter terechtzitting zijn petitium voor zover dit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft, aangepast in die zin dat hij thans verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de vrouw is veroordeeld ter zake van de onderhoudskosten van de auto aan de man te betalen een bedrag van € 701,-. Voorts verzoekt hij thans te bepalen dat de man de onder punt 10 van het appelrekest genoemde zaken aan de vrouw dient af te staan, alsmede de man te veroordelen ter zake van de inboedelzaken die hij onder zich heeft aan de vrouw uit te keren een bedrag ad € 3.300,-.
4. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Huwelijksgerelateerde behoefte en behoeftigheid van de vrouw
5. De vrouw stelt dat haar behoefte aan de hand van de zogenaamde hofnorm, inhoudende dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde gelijkgesteld wordt aan 60% van het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan, moet worden vastgesteld. Dit gezien de lengte van en de welstand tijdens het huwelijk van partijen. De netto behoefte van de vrouw bedraagt dan € 2.160,- per maand. Nu het inkomen van de vrouw uit ziektegeld € 600,- per maand bedraagt, heeft zij een aanvullende behoefte van € 1.560,- (bruto € 2.250,-) per maand.
6. De man betwist de behoefte van de vrouw. Hij stelt dat niet uitgegaan dient te worden van de hofnorm, maar dat het aan de vrouw is om concreet aan te tonen wat haar behoefte is. De man stelt voorts dat de vrouw in staat moet worden geacht ten minste het minimumloon te verdienen. Partijen wonen sinds eind 2008 gescheiden van elkaar, zodat de vrouw ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om een fulltimebaan te vinden. Dat dit niet is gelukt, dient voor rekening van de vrouw te komen. Voor zover de man bekend, zijn er geen belemmeringen voor de vrouw om fulltime te werken.
7. Het hof overweegt als volgt. Nu door de man de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is bestreden, had het op de weg van de vrouw gelegen haar behoefte in hoger beroep nader te specificeren en met verificatoire bescheiden te onderbouwen. Immers, de behoefte aan partneralimentatie dient in redelijkheid te worden bepaald met inachtneming van alle door partijen aangevoerde relevante omstandigheden, waarbij zoveel mogelijk rekening dient te worden gehouden met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud. Nu de vrouw haar behoefte niet, dan wel onvoldoende heeft onderbouwd, zal het hof die behoefte bepalen op een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, ofwel € 935,- per maand.
8. Ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw overweegt het hof als volgt. Partijen zijn feitelijk reeds drie- dan wel viereneenhalf jaar uit elkaar, in welke periode de vrouw haar baan had kunnen uitbreiden, dan wel ander werk had kunnen zoeken. De door de vrouw ter terechtzitting gestelde medische beletselen als gevolg van een ongeval in 2010 zijn niet aangetoond door bijvoorbeeld een medische verklaring. Voor zover de vrouw niet langdurig meer kan lopen en staan, had zij passende arbeid kunnen zoeken, nu zij - naar het hof uit hetgeen de vrouw ter terechtzitting heeft verklaard, opmaakt - over een ruime arbeidservaring beschikt. Gelet op voormelde omstandigheden is het hof van oordeel dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien door middel van het verrichten van arbeid. Het hof gaat er derhalve vanuit dat zij geen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in haar levensonderhoud van de man. De bestreden beschikking dient in zoverre - zij het onder aanvulling van gronden - te worden bekrachtigd.
9. Gelet op het hierboven overwogene, behoeft de draagkracht van de man geen verdere bespreking.
10. De vrouw klaagt dat de rechtbank haar ten onrechte heeft veroordeeld een bedrag van € 701,- - zijnde de helft van de onderhoudskosten van de aan de man toegedeelde auto - aan de man te betalen. Volgens de vrouw kent zij deze kosten niet en is zij omtrent het onderhoud en de kosten niet geraadpleegd. De man stelt dat het ging om noodzakelijk onderhoud, waarover hij de vrouw niet hoefde te raadplegen.
11. Het hof overweegt als volgt. Ten aanzien van de onderhoudskosten van de auto is sprake van een gemeenschapsschuld aangezien ten tijde van het maken van deze kosten de huwelijksgemeenschap tussen partijen nog niet was ontbonden. De hoofdregel is dat beide partijen ieder voor een gelijk deel draagplichtig zijn voor dergelijke schulden. In het onderhavige geval zijn geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan dient te worden afgeweken van de draagplicht. De rechtbank heeft derhalve terecht beslist dat de vrouw de helft van de hiervoor vermelde schuld dient te voldoen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd.
12. De vrouw stelt dat de inboedelzaken bij de man zijn achtergebleven en dat partijen zijn overeengekomen dat de man een bedrag van € 8.000,- aan de vrouw zou voldoen, ten behoeve van de inrichting van haar nieuwe woning. De man heeft inmiddels een bedrag van € 4.700,- aan de vrouw voldaan, maar betaalt het restant van € 3.300,- niet. De vrouw wenst dit bedrag alsnog te ontvangen en daarnaast de salontafel en het bijzettafeltje die zij van haar grootvader heeft gekregen.
13. De man erkent de door de vrouw gestelde overeenkomst omtrent de inboedel, alsmede de omstandigheid dat hij inmiddels € 4.700,- aan haar heeft voldaan. De man is echter door voortschrijdend inzicht van mening dat partijen de inboedel een te hoge waarde hebben toegekend, waardoor hij voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld, zodat de verdeling moet worden vernietigd (artikel 3:196 BW). Het reeds aan de vrouw betaalde bedrag moet in principe aan de man worden terugbetaald. De man is ten slotte bereid de door de vrouw gemelde inboedelzaken aan haar af te staan.
14. Het hof overweegt als volgt. Nu beide partijen het erover eens zijn dat ter zake van de verdeling van de inboedel tussen hen een overeenkomst is gesloten, is het hof van oordeel dat de man aan deze overeenkomst is gebonden. Het hof komt niet toe aan de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3:196 BW, aangezien het hof zulks wegens gebrek aan gegevens niet kan vaststellen. Gelet op het vorenstaande is het door de man reeds voldane bedrag van € 4.700,- terecht aan de vrouw betaald en zal het hof de man veroordelen in het kader van de verdeling van de inboedel nog een bedrag van € 3.300,- aan de vrouw te voldoen. Het hof zal bovendien de salontafel en het bijzettafeltje afkomstig van de grootvader van de vrouw zonder verdere verrekening aan haar toedelen, nu de man zich hiermee akkoord heeft verklaard.
15. Het hof ziet geen aanleiding de vrouw te veroordelen in de kosten van het hoger beroep zoals door de man is verzocht, en zal de proceskosten tussen partijen compenseren.
16. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in aanvulling daarop:
veroordeelt de man in het kader van de verdeling van de inboedel nog een bedrag van € 3.300,- aan de vrouw te voldoen;
deelt zonder verdere verrekening toe aan de vrouw: de salontafel en het bijzettafeltje, klassiek van vormgeving, bestaande uit glas met een goudmetalen frame en dito poten, welke zij van haar grootvader heeft gekregen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Lückers en Van der Burght, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2012.