ECLI:NL:GHSGR:2012:BY0586

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.095.152-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Mink
  • J. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van partneralimentatie en draagkracht van de onderhoudsplichtige

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen na hun echtscheiding. De man is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2011, waarin aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud van € 3.000,- per maand werd toegekend. De man verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en zijn bijdrage te verlagen naar € 1.141,- bruto per maand, terwijl de vrouw de bestreden beschikking wil handhaven.

De man stelt dat de rechtbank ten onrechte het jaar 2009 als uitgangspunt heeft genomen voor het bepalen van zijn draagkracht, en dat zijn financiële situatie door de economische recessie is verslechterd. Het hof oordeelt dat de draagkracht van de man vanaf 2009 moet worden beoordeeld, en dat de rechtbank de feiten correct heeft vastgesteld, maar dat er wel gronden zijn om het inkomen van de man te verlagen. Het hof komt tot de conclusie dat de man een jaarinkomen van € 75.737,- in 2011 had, en dat hij rekening moet houden met verschillende lasten, waaronder huurlasten en aflossingen op schulden.

Uiteindelijk oordeelt het hof dat de man in staat is om een alimentatie van € 1.089,- per maand te betalen, en vernietigt de eerdere beschikking voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen is. De nieuwe alimentatie wordt met ingang van 1 januari 2011 vastgesteld en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad. De overige onderdelen van de bestreden beschikking worden bekrachtigd, en het hof wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 3 oktober 2012
Zaaknummer : 200.095.152/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-19 & F1 RK 09-219
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. drs. C.J.W. Tijsseling te Utrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. drs. H. Durdu te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 6 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 juli 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 13 december 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 19 oktober 2011 een brief van 17 oktober 2011 met bijlagen;
- op 11 november 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 10 februari 2012 enige bijlagen.
Op 17 februari 2012 is de zaak, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.099.196/01, mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De zaak is vervolgens pro forma aangehouden teneinde partijen de gelegenheid te geven hun ter zitting opgepakte onderhandelingen voort te zetten om zo een regeling in der minne te kunnen treffen.
Bij brief van 15 mei 2012 heeft de advocaat van de man het hof medegedeeld dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen en dat hij het hof verzoekt om een beschikking te geven.
Bij brief van 13 juni 2012 heeft de advocaat van de vrouw het bericht van de advocaat van de man bevestigd en heeft eveneens verzocht een beschikking te geven.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 26 februari 2009 van de rechtbank Rotterdam.
Bij de tussenbeschikking van 26 februari 2009 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking van 7 juli 2011 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, aan de vrouw ten laste van de man een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 3.000,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 8 juli 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man gehouden zal zijn bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.141,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering, kosten rechtens.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de grieven van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
Draagkracht van de man
4. De man meent dat de rechtbank ten onrechte het jaar 2009 als uitgangspunt heeft genomen voor het bepalen van zijn draagkracht. De man voert daartoe onder meer aan dat zijn onderneming sinds 2009 te maken heeft met de economische recessie als gevolg waarvan zijn resultaten negatief beïnvloed zijn en dat de rechtbank zijn inkomen over de jaren 2007 en 2008 onjuist heeft vastgesteld. De man stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte zijn lasten buiten beschouwing heeft gelaten, terwijl die wel degelijk van belang zijn voor het totaalplaatje van zijn draagkracht.
5. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
6. Het hof overweegt als volgt. Anders dan bij het bepalen van de behoefte, is bij het bepalen van de draagkracht niet alleen hetgeen in het verleden is verdiend uitgangspunt, maar is met name de feitelijke financiële situatie van de onderhoudsplichtige van belang. Nu de echtscheidingsbeschikking op 8 juli 2009 is ingeschreven, dient de draagkracht van de man beoordeeld te worden vanaf 2009. De man is als directeur grootaandeelhouder in loondienst van [bedrijf] B.V. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aangetoond dat over de jaren 2009 en 2010 van een ander inkomen dient te worden uitgegaan dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook bekrachtigen. Het hof acht echter wel door de man genoegzaam aangetoond dat, gezien de economische situatie van de B.V., gronden aanwezig waren om het inkomen van de man te verlagen, waardoor zijn inkomen over 2011 gedaald is ten opzichte van hetgeen hij in de jaren daarvoor heeft ontvangen. Gelet op de door hem overgelegde stukken acht het hof een jaarinkomen van € 75.737,- in 2011, inclusief vakantietoeslag, te vermeerderen met de inkomsten uit lijfrente ad € 9.942,- per jaar en gecorrigeerd met de fiscaal belaste bijtelling ter zake van de auto van de zaak (gelijk de rechtbank heeft gedaan), reëel. Vanaf 1 januari 2011 zal het hof dan ook rekening houden met laatstgenoemd inkomen voor het bepalen van de draagkracht van de man.
7. Wat betreft de lasten van de man overweegt het hof het volgende. Ten aanzien van de huurlasten houdt het hof rekening met een bedrag van € 551,- per maand, nu dit bedrag uit het dossier blijkt, de vrouw de door de man opgevoerde last van € 970,- betwist en de man geen recentere stukken heeft ingediend. Het hof houdt voorts rekening met een bedrag van € 121,75 aan premie ziektekosten, zoals door de man onweersproken opgevoerd en onderbouwd. Voorts houdt het hof rekening met een bedrag van € 291,- per maand aan aflossing op een schuld bij Visa card, nu gebleken is dat deze schuld nog steeds bestaat en in het kader van de verdeling aan de man toegedeeld is. Het hof gaat er wel vanuit dat beperkt, dat wil zeggen tot 1 april 2014, rekening behoeft te worden gehouden met deze schuld, omdat per voormelde datum de schuld geheel afgelost kan zijn, uitgaande van de door de rechtbank overwogen en in hoger beroep niet bestreden berekening. Het hof zal verder rekening houden met een bedrag van € 1.000,- per maand aan aflossing ten behoeve van de rekening-courant schuld aan [bedrijf] B.V., zoals door de man opgevoerd, nu de bestaande gemeenschap tussen partijen nog niet is verdeeld en de man dit bedrag blijkens de overgelegde salarisstroken feitelijk betaalt.
8. Rekeninghoudend met de overige financiële omstandigheden zoals door de man in hoger beroep onweersproken gesteld, alsmede rekeninghoudend met het fiscaal voordeel dat de man toekomt op grond van het betalen van partneralimentatie, stelt het hof vast dat de draagkracht van de man met ingang van 1 januari 2011 een alimentatie voor de vrouw toelaat van € 1.089,- per maand. In zoverre zal het hof de bestreden beschikking dan ook vernietigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van 7 juli 2011 voor zover aan het oordeel van het hof onder¬worpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 1 januari 2011 op € 1.089,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking van 7 juli 2011 wat betreft de partneralimentatie voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Mink en Ydema, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2012.