Rolnummer: 22-002934-11
Parketnummer: 10-741064-11
Datum uitspraak: 29 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 16 april 2012 en - na tussenarrest van 27 april 2012 -
15 oktober 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, model 19, kaliber 9x 19 mm en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk FN, model 1900, kaliber 7,65 mm
met daarbij voor dat/die wapens geschikte munitie voorhanden heeft/hebben gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het bewijs tegen de verdachte onrechtmatig is verkregen. De raadsman baseert dit standpunt - verkort en zakelijk weergegeven - op de stelling dat het de opsporingsambtenaren op basis van de Wegenverkeerswet 1994 niet vrij stond om te vragen of ze de auto met kenteken 97-FF-ZZ mochten doorzoeken. Van die bevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt indien er een wettelijk kader is waarbinnen die bevoegdheid kan worden aangewend. Er moeten redenen zijn om toestemming voor doorzoeking te kunnen vragen wil er geen sprake zijn van misbruik van de gezagspositie. Bovendien heeft de mede-verdachte 3 ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2012 verklaard dat de medeverdachte 2 geen toestemming heeft gegeven voor doorzoeking van zijn auto.
Het hof verwerpt dit verweer, reeds omdat de verdachte zich slechts als passagier bevond in de auto die aan medeverdachte 2 toebehoorde. De verdachte kan derhalve niet worden aangemerkt als een rechthebbende die in zijn rechtmatige belangen is getroffen. Omstandigheden die zulks anders zouden maken zijn niet gesteld.
Overigens en ten overvloede ontleent het hof aan zijn arrest in de zaak tegen de medeverdachte 2 de navolgende overwegingen, waaruit blijkt dan van onrechtmatig optreden geen sprake is geweest.
Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat toestemming wordt gevraagd voor het verrichten van een onderzoek, ook niet wanneer wettelijk is geregeld wanneer de bevoegdheid bestaat om zonder toestemming zodanig onderzoek te verrichten. Hier mag echter geen misbruik van worden gemaakt, maar naar het oordeel van het hof zijn er geen aanwijzingen gerezen dat daarvan sprake is geweest. Integendeel, het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL17D0 2011048594-13 vermeldt de overwegingen die de opsporingsambtenaar A ertoe brachten om de bestuurder van de auto, de medeverdachte 2, toestemming voor doorzoeking van de auto te vragen; zo had de bestuurder antecedenten voor de Wet wapens en munitie. Het hof is van oordeel dat opsporingsambtenaar A op basis van de door hem in overweging genomen omstandigheden redelijker-wijs tot zijn verzoek om toestemming is kunnen komen.
Vervolgens is aan de orde of op het niet onrechtmatige verzoek om toestemming tot doorzoeking van de auto door de medeverdachte 2 als rechthebbende op de auto toestemming is verleend.
Het hof stelt vast dat de tekst van het mede door opsporingsambtenaar A opgemaakte proces-verbaal van bevindingen hierover geen misverstand toelaat. Bij zijn verhoor als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft opsporingsambtenaar A bij zijn relaas volhard: medeverdachte 2 heeft, in bewoordingen die de getuige zich niet meer exact kan herinneren, toestemming verleend om in de auto te kijken. Het hof ziet geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen: dat A's collega opsporingsambtenaar B geen toestemming heeft horen vragen of geven hoeft, gezien de plaats waar zij zich bevond en hetgeen waarmee zij zich op dat moment bezighield geen verbazing te wekken. Dat de getuige, medeverdachte 3, de medeverdachte 2 de gevraagde toestemming heeft horen weigeren acht het hof, mede gelet op de plaats waar deze getuige zich (op enige afstand van de auto) bevond en de omstandigheid dat hij pas na verloop van tijd aldus is gaan verklaren, niet zonder meer aannemelijk.
Na het openen van het bijrijdersportier zag de getuige, naar hij zich thans herinnert, bij de voorstoel en de dorpel van het portier een vuurwapen liggen. Hij heeft het portier toen weer dichtgedaan, de situatie bevroren en assistentie gevraagd.
Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen dat nog voordat de daadwerkelijke doorzoeking een aanvang had genomen, reeds een veiligheidsvest (kogelwerend vest) op de achterbank van de auto werd aangetroffen, waarvan de vondst in combinatie met de antecedenten van medeverdachte 2 op het gebied van de Wet Wapens en Munitie (WWM) naar het oordeel van het hof zonder meer toereikend zou zijn geweest voor toepassing van artikel 51 WWM, verwerpt het hof het standpunt van de raadsvrouw dat het aantreffen van het wapen door opsporingsambtenaar A van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 februari 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, model 19, kaliber 9x 19 mm en
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk FN, model 1900, kaliber 7,65 mm
met daarbij voor die wapens geschikte munitie voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat zijn cliënt wetenschap van de aanwezigheid van de wapens had.
De verdachte heeft van het begin af aan verklaard dat hij van niets weet. Er is niets dat in zijn richting wijst. De auto behoorde hem niet toe en technisch bewijs ontbreekt. De wapens zijn pas bij doorzoeking van de auto aangetroffen waardoor niet kan worden gesteld dat hij de wapens moet hebben zien liggen. Daarenboven heeft medeverdachte 3 verklaard dat de in de auto aangetroffen wapens van hem waren, dat hij de wapens daar heeft neergelegd en dat de anderen volgens hem van niets wisten. Deze verklaring kan niet worden ontzenuwd.
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De medeverdachte 2 heeft de verdachte en de medeverdachte 3 op de late avond van 14 februari 2011 met zijn auto opgehaald bij het AMC in Amsterdam, alwaar de verdachte en medeverdachte 3 op medeverdachte 2 stonden te wachten. Medeverdachte 3 droeg op dat moment een kogelwerend vest. Medeverdachte 3 heeft het kogelwerende vest uitgetrokken voordat hij de auto van medeverdachte 2 instapte.
De verdachte heeft het vest op de achterbank van de auto zien liggen. Medeverdachte 2 is vervolgens met de verdachte en medeverdachte 3 naar Rotterdam gereden, alwaar de politie de auto van medeverdachte 2 - in verband met controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften - heeft doen stilhouden.
Bij doorzoeking van de auto heeft de politie bij de bijrijdersstoel een vuurwapen met munitie aangetroffen.
Later is onder diezelfde stoel vooraan, ter hoogte van de stoelverstelling, door de politie een tweede vuurwapen met munitie aangetroffen.
Bij de insluitingsfouillering van de verdachten en in de auto zijn voorwerpen aangetroffen die bij het plegen van strafbare feiten worden gebruikt om identificatie te bemoeilijken. Bij de verdachte ging het om een zwarte bivakmuts en een paar zwarte handschoenen.
Medeverdachte 3 heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2012 verklaard dat beide vuurwapens van hem waren en dat hij de wapens had meegebracht ter beveiliging van zichzelf; zijn medeverdachten zouden daarvan geen weet hebben. Het hof acht deze verklaring voor het feit dat er twee wapens in de auto lagen evenwel weinig plausibel en hecht daar dan ook geen geloof aan.
Het hof stelt vast dat de verdachte en zijn medever-dachten elkaar ten tijde van het ten laste gelegde al enige tijd kenden. Medeverdachte 2 heeft verklaard dat hij de verdachte en medeverdachte 3 van 'de straat' kent en dat hij hen al jaren kent. Medeverdachte 2 heeft voorts verklaard dat de verdachte en hij eerder samen zijn aangehouden in verband met een vuurwapen. Medeverdachte 2 wist dat de verdachte een tijd had vastgezeten. Medeverdachte 2 wist ook dat medeverdachte 3 zich toentertijd bezig hield met inbraken. Uit de justitiële documentatie van medeverdachte 2 en de verdachte blijkt dat zij beiden zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld, gepleegd in een woning in Amsterdam in de nacht van 30 augustus 2006. Uit de justitiële documentatie van de verdachte blijkt tevens dat deze in de periode van april 2008 tot en met april 2009 twee gevangenisstraffen heeft uitgezeten in verband met veroordelingen voor medeplegen van straatroof en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, en dat hij in de periode van april 2010 tot en met november 2010 een gevangenisstraf heeft uitgezeten in verband met een veroordeling voor onder meer medeplegen van woning-inbraak. Uit de justitiële documentatie van medeverdachte 3 blijkt onder meer dat hij in juni 2004 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren ter zake van medeplegen van diefstal met geweld of bedreiging met geweld en afpersing, en dat hij in maart 2005 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden ter zake van onder meer medeplegen van straatroof, overvallen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.
Het hof gaat ervan uit dat de verdachten, gelet op het voorgaande, op de hoogte waren van elkaars antecedenten. Gelet hierop en op het feit dat medeverdachte 3 een kogelwerend vest bij zich had en droeg, gaat het hof ervan uit dat de verdachte zich ervan bewust was dat medeverdachte 3 zich had geprepareerd op een situatie waarin hij zich tegen (mogelijk) vuurwapengeweld zou moeten beschermen.
Daarop gelet had hij er minstgenomen terdege rekening mee te houden dat medeverdachte 3 op een aanval op hem met het gebruik van een vuurwapen zou reageren en daartoe een wapen bij zich zou hebben.
Uit genoemde feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - leidt het hof af dat de verdachte zich minstgenomen in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de twee vuurwapens in de auto en dat hij die vuurwapens en munitie in bewuste en nauwe samenwerking met zijn mededaders voorhanden heeft gehad.
Het hof komt mede op die gronden tot de bewezenverklaring en verwerpt mitsdien het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee geladen vuurwapens. Het onbevoegd bezit van vuurwapens is in strijd met de wet en is, gelet op de grote risico's, maatschappelijk onaanvaardbaar. Daarom moet daartegen krachtig worden opgetreden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 september 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler, mr. R.M. Bouritius en mr. P.J. Wurzer, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 oktober 2012.
Mr. P.J. Wurzer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.