GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 26 september 2012
Zaaknummer : 200.105.452/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-1107
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.D. Sint Nicolaas te ‘s-Gravenhage,
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos te Wassenaar.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 17 april 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 januari 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vader heeft op 7 juni 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 1 mei 2012 een brief van 27 april 2012 met bijlagen;
- op 17 augustus 2012 een brief van dezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 29 augustus 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad en voor zover voor het hof van belang - bepaald dat aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de na te noemen minderjarige. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de proceskosten is aan gehouden tot 1 juli 2012.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag en de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna ook: de minderjarige).
2. De moeder verzoekt, voor zover de wet dat toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de vader af te wijzen en daarnaast de door de moeder verzochte bijdrage van € 200,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de minderjarige vast te stellen, althans op een dusdanig bedrag te bepalen als het hof vermeent te behoren, met veroordeling van de vader in de kosten van de procedures in beide instanties, althans met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep althans dit beroep af te wijzen en geheel voorwaardelijk, indien het hof meent dat plaats is voor veroordeling in de proceskosten, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedures in beide instanties, althans met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
Kinderalimentatie
4. Het hof stelt vast dat ten aanzien van dit in eerste aanleg gedaan zelfstandig verzoek van de moeder geen sprake is van een eindbeschikking omdat in het dictum van de bestreden beschikking daarover niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist. Desalniettemin acht het hof de moeder ook voor wat betreft dit onderdeel ontvankelijk in haar hoger beroep, aangezien de tegen de eindbeslissing in de overwegingen aangevoerde grief deel uitmaakt van het tegen de eindbeschikking ten aanzien van gezamenlijk gezag ingestelde hoger beroep en de rechtbank kennelijk abusievelijk heeft verzuimd de afwijzing ook in het dictum van de bestreden beschikking op te nemen.
5. De moeder stelt dat de behoefte van de minderjarige € 197,54 per maand bedraagt. De moeder ontvangt een bijstandsuitkering van € 1.104,- per maand en heeft derhalve geen draagkracht om in de behoefte van de minderjarige te voorzien. De moeder heeft behoefte aan een kinderalimentatie van € 200,- per maand.
6. De vader betwist de behoefte van de minderjarige niet, maar stelt dat hij geen draagkracht heeft. De vader is bereid om vrijwillig een bijdrage te betalen van € 80,- per maand.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de vader overgelegde stukken blijkt dat de vader in 2011 een jaarinkomen had van € 25.056,- bruto. Het hof zal rekening houden met de volgende onbestreden lasten:
- Een premie ziektekostenverzekering van € 115,15 per maand te vermeerderen met de inkomensafhankelijke ZVW-bijdrage, verminderd met de gemiddelde nominale premie welk deel wordt geacht te zijn inbegrepen in de voor de vader toepasselijke bijstandsnorm en tevens verminderd met de door de vader te ontvangen zorgtoeslag van € 65,- per maand.
- Een premie hypotheekbescherming voor werkloosheid en arbeidsongeschiktheid van € 22,20 per maand.
Het hof zal geen rekening houden met de premie begrafenisverzekering nu deze uitgave niet dient te prevaleren boven de onderhoudsplicht van de vader.
8. Ter zake van de door de vader opgevoerde woonlasten oordeelt het hof als volgt. Het hof zal rekening houden met een eigen woningforfait van € 731,- per jaar en de onbestreden hypotheekrente van € 648,- bruto per maand. De moeder heeft ter zake van de door de vader opgevoerde premie levensverzekering/hypotheekaflossing van € 329,86 per maand gesteld dat deze aflossing vermogensvormend is zodat hier geen rekening mee dient te worden gehouden. Het hof is van oordeel dat het redelijk is rekening te houden met een beperkte mate van aflossing en dat voornoemde aflossing niet onevenredig hoog is ten opzichte van het inkomen van de vader. Bovendien had de vader deze woonlasten al voorafgaand aan de geboorte van de minderjarige.
9. Het voorgaande leidt ertoe dat de vader geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen. Desalniettemin heeft de vader zich bereid verklaard een bijdrage van € 80,- per maand te betalen. Het hof zal derhalve de door de vader te betalen kinderalimentatie bepalen op € 80,- per maand.
Gezag
10. De moeder acht het niet in het belang voor de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige dat de vader mede zal worden belast met het ouderlijk gezag. Er is sprake van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders. Niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zal komen. Partijen zijn niet in staat om op een normale manier met elkaar te communiceren. Sinds de vader met het gezag is belast, is dit alleen maar erger geworden. De vader lijkt het gezag te gebruiken als een wapen in zijn strijd tegen de moeder. De vader verzet zich standaard tegen iedere beslissing die de moeder aangaande de minderjarige wil nemen. Voorts is de vader voor de moeder moeilijk bereikbaar. De enige gesprekken die er zijn gaan gepaard met dreigende en manipulatieve uitspraken van de vader. Tot slot stelt de moeder dat partijen bij het omgangshuis proberen tot omgang tussen de vader en de minderjarige te komen en dat partijen onder begeleiding daar ook gesprekken over het gezag en de omgang met elkaar hebben. Tot op heden heeft dit echter tot weinig resultaat geleid.
11. De vader stelt dat het in het belang is van de minderjarige wanneer beide ouders met het gezag zijn belast. Er is geen sprake van een risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken wanneer ook de vader is belast met het ouderlijk gezag. De vader betwist de stellingen van de moeder waarbij zij een negatief beeld schetst over de vader. De vader is in beginsel altijd beschikbaar voor overleg, doch kan soms tijdens zijn werk als taxichauffeur de telefoon niet opnemen. De vader is het met de moeder eens dat een goede communicatie vereist is, maar erkent ook dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt. De vader heeft echter niet de intentie zich te verzetten tegen de door de moeder te nemen gezagsbeslissingen. De vader betreurt het dat de relatie tussen partijen verhardt en dat de begeleiding vanuit het omgangshuis ook nog niet tot resultaat heeft geleid.
12. Het hof overweegt als volgt. In beginsel is het hof van oordeel dat het in het belang van een kind is wanneer de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag en tezamen betrokkenheid hebben bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Op grond van hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat het op dit moment geen verantwoorde beslissing omtrent het gezag kan nemen. Partijen slagen er op dit moment niet in om samen op constructieve wijze invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. De verstoorde communicatie is een belangrijke oorzaak daarvan.
13. Het hof ziet aanleiding een raadsonderzoek gelasten, waarbij aan de raad de opdracht zal worden gegeven te onderzoeken in hoeverre het in het belang is van de minderjarige dat beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag. Hoewel de zorgregeling in hoger beroep niet voorligt, zal het hof in het kader van de ontwikkelingen bij het omgangshuis de raad desalniettemin ook verzoeken de zorgregeling te onderzoeken.
14. De raad dient aldus de volgende vragen te betrekken in haar onderzoek.
1. In hoeverre is het in het belang van de minderjarige dat beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag?
2. Welke invulling van de zorgregeling sluit het meest aan bij het belang van de minderjarige?
3. Zijn er nog overige bijzonderheden te vermelden die in dit kader van belang zijn?
15. Het hof gaat ervan uit dat zowel de moeder als de vader de door de raad voor het advies noodzakelijk geachte informatie zal verstrekken.
16. Teneinde de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren zal het hof de behandeling van de zaak zes maanden pro forma aanhouden. Het hof zal zonodig op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.
17. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op € 80,- per maand bij vooruitbetaling te voldoen;
alvorens nader te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek te verrichten ter fine als hierboven overwogen in rechtsoverweging 13 en 14 en daarover te rapporteren en te adviseren;
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 30 maart 2013 pro forma;
uiterlijk twee weken vóór die datum dienen de raad en partijen zich uit te laten over de voortgang van de procedure;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van den Wildenberg en Van Wijk, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2012.