ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1829

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.109.909/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. van den Wildenberg
  • J. Roelvink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de jeugdzorg en de noodzaak van onderzoek naar de thuissituatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 oktober 2012, staat de uithuisplaatsing van twee minderjarigen centraal. De ouders, hierna aangeduid als de vader en de moeder, hebben hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de uithuisplaatsing van hun kinderen werd goedgekeurd. De minderjarigen waren op 27 mei 2012 uit huis geplaatst na incidenten waarbij brandwonden waren vastgesteld, vermoedelijk veroorzaakt door een strijkbout. De ouders ontkennen enige betrokkenheid bij het letsel en betwisten de noodzaak van de uithuisplaatsing.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kinderrechter zijn vastgesteld, en oordeelt dat er een noodzaak tot uithuisplaatsing bestaat. De ouders hebben aangevoerd dat de motivering voor de uithuisplaatsing onvoldoende is en dat zij bereid zijn hulp te accepteren. Echter, het hof concludeert dat de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie niet kan worden gewaarborgd, gezien de ernst van de verwondingen en de pedagogische vaardigheden van de ouders. Het hof benadrukt dat de resultaten van een persoonlijkheidsonderzoek, dat in november 2012 wordt verwacht, cruciaal zijn voor de verdere beoordeling van de situatie.

De beslissing van de rechtbank om de minderjarigen uit huis te plaatsen wordt bekrachtigd. Het hof is van oordeel dat de ouders niet in staat zijn gebleken om een veilige omgeving voor de minderjarigen te waarborgen, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De ouders hebben recht op een zorgvuldige procedure, maar de veiligheid van de minderjarigen staat voorop. De beschikking van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en het hof besluit dat de uithuisplaatsing moet voortduren totdat het persoonlijkheidsonderzoek is afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 3 oktober 2012
Zaaknummer : 200.109.909/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-560
1. [de vader],
hierna te noemen: de vader, en
2. [de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. J.R. Juriaans te Leiden,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 13 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 mei 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de ouders:
- op 22 augustus 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 4 september 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
De zaak is op 12 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- mevrouw I. Simons namens de raad;
- mevrouw W. Greven (gezinsvoogd) en mevrouw S. Mulder namens Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikkingen van 27 februari 2012 en 6 maart 2012 en naar de bestreden beschikking.
Bij tussenbeschikking van 27 februari 2012 zijn de na te noemen minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld van Jeugdzorg en is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang van 27 februari 2012 tot 7 maart 2012. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij tussenbeschikking van 6 maart 2012 zijn de minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld van Jeugdzorg en is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang van 7 maart 2012 tot 27 mei 2012. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij bestreden beschikking zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van Jeugdzorg van 27 mei 2012 tot 27 februari 2013 en is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 27 mei 2012 tot 27 november 2012, zulks ter effectuering van de indicatiebesluiten van 30 maart 2012. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De behandeling van het verzoek met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen terechtzitting. In de tussenliggende periode zal een persoonlijkheidsonderzoek plaatsvinden.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing over de periode van 27 mei 2012 tot 27 november 2012 van de minderjarigen:
- [de minderjarige sub 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna ook: [naam]), en
- [de minderjarige sub 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna ook: [naam]).
2. De ouders verzoeken de bestreden beschikking, voor zover betrekking hebbende op machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing te weigeren, althans met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren de uithuisplaatsing voor dag en nacht te beëindigen en te bevelen dat de minderjarigen worden teruggeplaatst bij de ouders. Kosten rechtens.
3. De raad verweert zich daartegen.
4. De ouders voeren het volgende aan. Voor de ouders is het niet duidelijk waarom de minderjarigen uit huis zijn geplaatst. De kinderrechter heeft overwogen dat er onduidelijkheden zijn met betrekking tot de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie waardoor deze niet kan worden gewaarborgd. Deze overweging is echter niet nader gemotiveerd. Het enige concrete verwijt zijn de brandwonden bij de minderjarigen die zijn toegebracht met een strijkbout. De ouders ontkennen dat zij de minderjarigen letsel hebben toegebracht met een hete strijkbout en stellen bovendien dat de noodzaak tot uithuisplaatsing niet gemotiveerd kan worden met het enkele vermoeden van een verwonding door een hete strijkbout. Voorts stellen de ouders dat het niet duidelijk is welke betekenis - na voortzetting van de behandeling van de zaak in eerste aanleg - aan het persoonlijkheidsonderzoek zal worden toegekend. De ouders zijn bereid hulp te accepteren, maar vrezen dat de geformuleerde stappen die genomen moet worden om te komen tot een thuisplaatsing niet binnen een periode van zes maanden kunnen plaatsvinden. Ter zitting hebben de ouders gesteld dat de hulpverlening zeer traag op gang komt en hebben zij de wens uitgesproken de minderjarigen in de thuissituatie te laten observeren.
5. De raad heeft ter zitting gesteld dat hij in eerste aanleg een verzoek tot uithuisplaatsing heeft gedaan in verband met de brandwonden die bij de minderjarigen waren aangetroffen in samenhang met de verklaring van een arts dat dit letsel niet kan zijn veroorzaakt door een ongeluk, maar is toegebracht door een derde. Het is niet duidelijk of de ouders het letsel hebben toegebracht, maar het staat vast dat het letsel in de thuissituatie is opgelopen en de ouders dit niet hebben weten te voorkomen. Bij het pleeggezin blijkt thans dat ook sprake is van forse gedragsproblematiek bij de minderjarigen. De minderjarigen zijn erg moeilijk te begrenzen. Aangezien er onvoldoende zicht is op het functioneren van het gezinssysteem en de pedagogische vaardigheden van de ouders beperkt zijn, dienen de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek te worden afgewacht alvorens verdere stappen kunnen worden genomen. Zolang de veiligheid van de minderjarigen bij de ouders niet kan worden gegarandeerd bestaat er een noodzaak tot uithuisplaatsing.
6. Jeugdzorg stelt evenals de raad dat sprake is van een noodzaak tot uithuisplaatsing en dat de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek dienen te worden afgewacht alvorens een verdere koers kan worden bepaald. Het onderzoek is op 3 september 2012 aangevangen. De verwachting is dat het onderzoek zal zijn afgerond in november 2012 voordat de machtiging tot uithuisplaatsing verloopt. In de begeleiding die tot op heden geboden is aan de ouders blijkt dat de ouders niet beseffen waarom de minderjarigen begrensd en aangestuurd dienen te worden. Met name bij de moeder is er geen verbetering waar te nemen. Het persoonlijkheidsonderzoek zal moeten uitwijzen of de moeder hierin leerbaar is.
7. Het hof overweegt als volgt. Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
8. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is onbestreden komen vast te staan dat een incident heeft plaatsgevonden met een strijkijzer waarbij beide minderjarigen brandwonden hebben opgelopen. Door een forensisch arts is vastgesteld dat dit letsel vrijwel zeker door een derde is toegebracht. De ouders ontkennen dit letsel te hebben toegebracht. Naar het oordeel van het hof is de vraag hoe het letsel is ontstaan op dit moment niet van invloed op de vraag of sprake is van een noodzaak tot uithuisplaatsing. Immers onbestreden staat vast dat dit letsel in de thuissituatie is ontstaan en dat de ouders dit niet hebben weten te voorkomen. Gelet op de ernst van het letsel kan daar niet licht aan voorbij worden gegaan en is sprake van een gegronde vrees of de veiligheid van de zeer jonge minderjarigen, die respectievelijk twee en drie jaar oud zijn, in de thuissituatie kan worden gewaarborgd. Daarnaast zijn er na de uithuisplaatsing zorgen ontstaan over de pedagogische vaardigheden van de ouders, gelet op de gedragingen van de minderjarigen.
9. Nu uit de raadsrapportage voorts blijkt dat er onvoldoende zicht is op het functioneren van het gezinssysteem, er een vermoeden is van huiselijk geweld in het gezin, er bij de ouders onvoldoende besef lijkt te zijn van de ernst van de situatie rond de verwondingen en de rol die zij daarin hebben ten opzichte van de minderjarigen, namelijk het zorg dragen voor een veilige thuissituatie, is er naar het oordeel van het hof sprake van een noodzaak tot uithuisplaatsing. Het is ook noodzakelijk de onderzoeksresultaten af te wachten alvorens beoordeeld kan worden of de uithuisplaatsing kan worden beëindigd.
10. Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de minderjarigen uit huis dienden te worden geplaatst in afwachting van de resultaten van het te verrichten persoonlijkheidsonderzoek. Hoewel het hof begrip heeft voor de frustratie van de ouders dat het enige tijd heeft geduurd alvorens een aanvang is gemaakt met het onderzoek, is ter zitting gebleken dat het onderzoek inmiddels loopt en dat de resultaten in november worden verwacht. Het hof is van oordeel dat een door de ouders voorgestelde thuisobservatie onder de gegeven omstandigheden niet verantwoord is. De minderjarigen zijn inmiddels uit huis en, gelet op de ernst van de zaak, het geconstateerde fysieke letsel, is voortzetting van het onderzoek terwijl de minderjarigen uit huis geplaatst blijven geïndiceerd..
11. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en dat het hof zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van den Wildenberg en Roelvink, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2012.