Rolnummer: 22-000754-12
Parketnummer: 10-691302-11
Datum uitspraak: 15 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1977,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 1 oktober 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 november 2011 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Tanfoglio, type GT-28, kaliber 6.35 mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 11 november 2011 te Rotterdam munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III onder 1 te weten:
- twee kogelpatronen van het kaliber 6,35 mm met bodemstemple CCI en/of
- 3 kogelpatronen van het kaliber 6,35 met het bodemstempel S&B
voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 november 2011 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Tanfoglio, type GT-28, kaliber 6.35 mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 11 november 2011 te Rotterdam munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III onder 1 te weten:
- twee kogelpatronen van het kaliber 6,35 mm met bodemstempel CCI en/of
- 3 kogelpatronen van het kaliber 6,35 met het bodemstempel S&B
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de staande houding van de verdachte onrechtmatig is geweest. Derhalve zijn het na de fouillering aangetroffen vuurwapen en de daarbij behorende munitie op onrechtmatige wijze verkregen.
Volgens de raadsman levert dit een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak, subsidiair tot strafvermindering.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderliggende strafdossier is naar het oordeel van het hof het volgende komen vast te staan.
Op 11 november 2011 komt er bij de meldkamer van de politie Rotterdam-Rijnmond de melding binnen dat in de metro een slachtoffer zou zijn gerold van een biljet van € 50,-- en een OV chipkaart. De metro zou van uit Rhoon onderweg zijn naar metrostation Hoogvliet. De diefstal zou gepleegd zijn door een Antilliaanse man met donkere kleding en een donkere pet op. Deze man zou zich mogelijk ophouden in een van de metrostellen. Het slachtoffer bevond zich inmiddels op het metrostation Zuidplein.
Hierop zijn de verbalisanten gereden naar metrostation Hoogvliet.
Ter plaatse zagen de verbalisanten dat er een metrorijtuig stilstond bij het metrostation en dat de deuren dicht waren. Een van de verbalisanten hoorde van een collega dat in het derde metrostel twee personen zaten die aan het opgeven signalement voldeden. Hierop besloten de verbalisanten de twee personen uit de metro te halen en ze te fouilleren. Ondertussen werd door twee andere verbalisanten een onderzoek ingesteld in het desbetreffende metrostel, waarbij één van de verbalisanten een tas zag staan onder een stoel in het metrostel. Vervolgens heeft de verbalisant, nadat hij van een van de passagiers had vernomen dat de tas aan de man toebehoorde die buiten bij een van zijn collega's stond, de tas geopend, waarna hij in het buiktasje dat zich in de tas bevond een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aantrof.
Naar het oordeel van het hof hebben de verbalisanten, op grond van het verkregen signalement van de dader van de diefstal, de verdachte rechtmatig staande gehouden.
Voorts is het hof van oordeel dat er geen sprake is geweest van onrechtmatige doorzoeking van de tas van de verdachte, nu geen wet of rechtsregel eraan in de weg staat dat een politieambtenaar in een achtergelaten tas kijkt, zoals in casu is geschied.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het onbevoegd bezit van een vuurwapen is in strijd met de wet en is, gelet op de grote risico's, maatschappelijk onaanvaardbaar. Daarom moet daartegen krachtig worden opgetreden en kan in beginsel geen andere reactie volgen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De door verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden doen daar niet aan af.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 september 2012, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - derhalve van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels,
mr. A.A. Schuering en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 oktober 2012.