Rolnummer: 22-001865-12
Parketnummer: 10-661370-11
Datum uitspraak: 25 september 2012
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1976,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 september 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede kunnen inhouden dat de veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen bij de GGZ indien de Reclassering dit noodzakelijk acht.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 04 december 2011 tot en met 05 december 2011 te Rotterdam, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
-een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een pistool van het merk Walther model P99, kaliber 9 millimeter, en/of
-een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een gasrevolver van het merk Umarex Smit & Wesson Combat, kaliber 9 millimeter, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 05 december 2011 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoond met een vuurwapen, namelijk een pistool, merk Walther, model P88, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 05 december 2011 te Rotterdam (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten
-twee Lifesmoke MK 3, noodseinmiddelen, en/of
-elf HGS-40, noodseinmiddelen, en/of
-zes (handflare) RED MK 6, noodseinmiddelen, en/of
-een zogenaamd lijnwerptoestel, zijnde middelen en/of een toestel bestemd voor beroepsdoeleinden, voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 04 december 2011 tot en met 05 december 2011 te Rotterdam, wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
-een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een pistool van het merk Walther model P99, kaliber 9 millimeter, en
-een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een gasrevolver van het merk Umarex Smit & Wesson Combat, kaliber 9 millimeter, voorhanden heeft gehad;.
2.
hij op 05 december 2011 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoond met een vuurwapen, namelijk een pistool, merk Walther, model P88, voorhanden heeft gehad;.
3.
hij op 05 december 2011 te Rotterdam wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten
-twee Lifesmoke MK 3, noodseinmiddelen, en
-elf HGS-40, noodseinmiddelen, en
-zes (handflare) RED MK 6, noodseinmiddelen, en
-een zogenaamd lijnwerptoestel, zijnde middelen en een toestel bestemd voor beroepsdoeleinden, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem onder 1, 2, en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van diverse (vuur)wapens.
Aanleiding voor de vondst van deze wapens is een anonieme melding geweest inhoudende dat de verdachte een vuurwapen in zijn woning zou hebben, daarvoor wel of geen vergunning zou hebben en geestelijk niet in orde zou zijn, waarop de politie de verdachte heeft uitgenodigd op het politiebureau.
Toen tijdens een fouillering bleek dat de verdachte een veiligheidsvest droeg (nagenoeg gelijk aan dat van de politie), twee messen bij zich droeg en een geladen vuurwapen (pistool) in zijn broeksband had met 8 kogelpatronen en 8 knalpatronen, is de verdachte daar aangehouden. Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte werden vervolgens nog meer wapens aangetroffen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie (PL17F0 2011362057-15) van 6 december 2011, volgt dat de verdachte in het verleden in het bezit is geweest van een wapenvergunning die in 2009 is ingetrokken in verband met de geestelijke gesteldheid van de verdachte.
Het voorhanden hebben van de aangetroffen wapens is strafbaar gesteld in de Wet wapens en munitie. Een dergelijk feit kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen en vergroot het gevoel van maatschappelijke onveiligheid.
De vordering van de advocaat-generaal is, gelet op geldende richtlijnen en het feit dat de verdachte een first offender is, in beginsel passend en geboden. Het hof ziet echter in de na te noemen rapporten betreffende de verdachte en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, aanleiding af te wijken van de gevorderde strafmaat.
Het hof heeft acht geslagen op de volgende rapporten:
- het rapport van Reclassering Nederland d.d. 6 december 2011, opgemaakt door C. Van Dam, reclasseringswerker;
- het briefrapport van dr. B.A. Blansjaar, psychiater, gericht aan het arrondissementsparket Rotterdam d.d. 15 januari 2012;
- het rapport psychologisch onderzoek van Pro Justitia d.d. 14 januari 2012, opgemaakt door drs. R. Zwaan, psycholoog;
- het rapport van Reclassering Nederland d.d. 15 februari 2012, opgemaakt door T. Starrenburg, reclasseringswerker.
Uit het rapport van Reclassering Nederland d.d. 6 december 2011 volgt dat er aanwijzingen zijn voor psychische problemen bij/psychisch disfunctioneren van de verdachte. In dat verband wordt gemeld dat de verdachte een gevoel van angst beschrijft dat erg ongericht en veelomvattend is. Doorvragen naar de oorzaken van dat gevoel hebben lange en onsamenhangende antwoorden over de verharding van de samenleving en het gevaar dat iedereen daarin loopt tot gevolg. Voorts maakt de verdachte tijdens het gesprek een afwezige indruk en draaien zijn ogen soms weg. De verdachte wekt de indruk dat hij problemen ervaart op psychisch gebied waarover hij niet wil uitweiden. De verdachte beseft de schadelijkheid van zijn gedrag niet. Hij is van mening dat hij het recht heeft om wapens te bezitten. Hoewel de verdachte nog nooit eerder is veroordeeld, wordt het recidiverisico ingeschat als hoog, nu de verdachte direct na het ontnemen van zijn wapenvergunning is overgegaan tot het aanschaffen van wapens en hij aangeeft dat hij deze wapens absoluut nodig heeft om zichzelf te beschermen.
Uit het rapport van Reclassering Nederland d.d.15 februari 2012 volgt dat er bij de verdachte sprake is van een gedragspatroon dat voortkomt uit zijn denkwijze. Voor de verdachte lijkt de Islamitische dreiging een reële dreiging te zijn. In zijn beleving is de wereld er na 11 september 2001 anders uit gaan zien. De verdachte gaat tamelijk solitair door het leven. Zijn leven wordt voor een deel bepaald door de manier waarop in de media over terrorisme gedacht en gesproken wordt. Hierbij spelen zijn eigen ervaringen een belangrijke rol. Hij ervaart een reële dreiging en anticipeert hierop. De indruk ontstaat dat hij enige moeite heeft om zich staande te houden. Zijn zelfbeeld is gerelateerd aan de maatschappij en hierbij neemt zijn gevoel van onveiligheid een belangrijke rol in. De verdachte lijkt confrontaties niet uit de weg te gaan. Deze confrontaties kunnen, mede gelet op het wapenbezit, fataal zijn voor zowel hemzelf als voor mogelijke slachtoffers. De verdachte geeft de indruk emotioneel enigszins overbelast te zijn. Zaken of gebeurtenissen als de aanslag van 11 september 2001 of de aanslagen in Bombay of Luik zijn van belang voor de verdachte en kunnen in zijn beleving elk moment plaatsvinden. In zijn beleving is hij in het verleden meerdere malen slachtoffer geweest en dit heeft hij als een reële dreiging ervaren. Vanuit deze dreiging beschouwt hij de wereld. De verdachte is van mening dat er elk moment een (Islamitische) aanval op Rotterdam of waar ook ter wereld plaats kan vinden. De verdachte ziet deze dreiging nagenoeg altijd en overal.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog gemiddeld. De kans bestaat dat de verdachte, indien hij zich bedreigd voelt, weer met wapens zal gaan lopen.
In beide genoemde rapporten wordt aangegeven dat begeleiding, al dan niet in de vorm van behandeling, gewenst wordt geacht. Hierbij wordt echter wel opgemerkt dat de verdachte absoluut op geen enkele manier in behandeling wenst te gaan.
Zowel in het briefrapport van de psychiater B.A. Blansjaar d.d. 15 januari 2012, als in het rapport Pro Justitia d.d. 14 januari 2012 van R. Zwaan, psycholoog, wordt vermeld dat de verdachte niet wenst mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. In het laatstgenoemde rapport wordt tevens vermeld dat het voor de psychiater en de psycholoog volstrekt duidelijk is dat de verdachte absoluut niet tot medewerking aan enig gedragskundig onderzoek kan worden bewogen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard niet behandeld te willen worden door een psycholoog en ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte aangegeven niet mee te willen werken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zich op een wijze gepresenteerd die overeenkomt met het beeld van de verdachte dat wordt geschetst in de genoemde rapporten. De verdachte heeft de hem ten laste gelegde feiten bekend. Hij heeft - zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep - aangegeven dat de Wet wapens en munitie zijns inziens niet op hem van toepassing is, en dat hij zich - gelet op het huidige maatschappelijke klimaat in Nederland - gerechtigd voelt zich te bewapenen tegen mogelijke (islamitische) dreigingen.
De verdachte heeft aangegeven "dingen vooruit te zien" en te weten dat hij in de toekomst het slachtoffer zal worden van een (islamitische) aanslag/aanval en dat hij zich daartegen wil bewapenen. De verdachte heeft verklaard dat hij de dreiging van deze toekomstige aanval constant voelt en overal, ook als hij zich voor zijn werk aan boord van een schip bevindt. De verdachte heeft tevens aangegeven dat de Nederlandse overheid, metname justitie, nalatig is geweest in het bieden van voldoende bescherming. Als voorbeeld hiervan heeft de verdachte genoemd dat het de politie Rotterdam niet gelukt is de dader op te sporen die zijn fiets heeft gestolen. De verdachte heeft geen antwoord willen geven op de vraag of hij thans wederom in het bezit is van (vuur)wapens.
Gelet op de bewezen verklaarde feiten, de gevaarzettende combinatie van het dragen van wapens en de denkbeelden van de verdachte, de vasthoudendheid waarmee de verdachte meent gerechtvaardigd te zijn zichzelf boven de wet te stellen, de verklaringen die de verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft afgelegd, alsmede gelet op het feit dat de verdachte op geen enkele wijze zijn medewerking heeft willen verlenen aan een diepgaand onderzoek naar zijn persoon en zijn psychisch functioneren, terwijl er aanwijzingen zijn voor (mogelijk ernstige) persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte, is het hof van oordeel dat de verdachte zonder een adequate behandeling en begeleiding een ernstige bedreiging voor de (veiligheid in de) samenleving kan zijn. Nu de verdachte overal een constante dreiging ervaart, lijkt de drempel voor de verdachte om een wapen te dragen en dat vervolgens te gebruiken laag te zijn. In dat licht is het hof - alles overwegende en rekening houdend met aspecten van met name de speciale preventie - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren een passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal, anders dan de rechtbank, gelet op de houding van de verdachte en zijn pertinente weigering mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek en/of begeleiding door de reclassering, niet overgaan tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met daaraan als bijzondere voorwaarde gekoppeld dat de verdachte dient mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek dan wel begeleiding door de reclassering.
Gelet op hetgeen thans bekend is over de persoon van de verdachte is het hof echter van oordeel dat de noodzaak van een dergelijk onderzoek wel zeer groot is. Om die reden geeft het hof het openbaar ministerie in overweging aan de eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte een voorwaarde te verbinden waardoor zulks alsnog zou kunnen worden gerealiseerd.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen zal het hof tevens de gevangenneming van de verdachte bevelen. Dit bevel is afzonderlijk geminuteerd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. M.C.R. Derkx en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 september 2012.
Mr. W.J. van Boven is buiten staat dit arrest te ondertekenen.