GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.090.030/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 359820 / HA ZA 10-2349
arrest van 23 oktober 2012
de man,
wonende te [A],
appellant,
advocaat: mr. F.J.M. Hamers te Rotterdam,
de vrouw,
wonende te [A],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.D. van Erp-Stout te Rotterdam.
Bij exploot van 28 juni 2011 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 april 2011 van de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, en alle terzake gewezen tussenvonnissen tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het be¬stre¬den vonnis heeft ver¬meld.
Bij memorie van grieven heeft de man één grief geformuleerd en twee producties overgelegd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grief bestreden.
De man heeft op 7 februari 2012 een akte genomen.
De vrouw heeft op 6 maart 2012 een antwoordakte genomen.
Beide partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank - voor zover in dit hoger beroep van belang -de (subsidiaire) vordering van de vrouw, om de man te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 11.475,21 vermeerderd met de wettelijke rente, toegewezen en de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beoordeling van het hoger beroep
3. De man vordert dat het hof het bestreden vonnis en alle terzake gewezen tussenvonnissen zal vernietigen en:
- de vrouw zal veroordelen om al hetgeen de man ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de vrouw heeft voldaan aan de man terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling, en
- opnieuw rechtdoende, de vrouw alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren althans haar deze zal ontzeggen, alsmede
- de vrouw zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
4. De vrouw verzet zich daartegen en vordert dat het hof, zo nodig met aanvulling van gronden:
- de man in zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren althans de vorderingen van de man in hoger beroep zal afwijzen en het bestreden vonnis van 6 april 2011 zal bevestigen,
- de man zal veroordelen in de proceskosten in de onderhavige procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na de datum waarop het arrest in deze procedure zal worden gewezen tot de dag der algehele voldoening.
5. Het petitum van de man bezien in samenhang met de enige grief van de man en de toelichting daarop, begrijpt het hof aldus dat het appel van de man zich beperkt tot de veroordeling van de man in het vonnis van 6 april 2011 tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 11.475,21 cum annexis. Het hof oordeelt te dien aanzien als volgt.
6. In geschil is de vraag of de man volledig heeft voldaan aan zijn uit de overeenkomst tussen partijen van 5 december 2003 - waarbij partijen ten kantore van een notaris de gevolgen van de ontbinding van hun geregistreerd partnerschap hebben geregeld - voortvloeiende verplichting, inhoudende dat de man na zijn ontslag een bedrag van € 35.000,- aan de vrouw dient te voldoen, zijnde vijftig procent van de contante waarde van de uitkering aan de man bij zijn ontslag voortvloeiend uit een regeling via de Personeelsstichting [...}.
7. Tussen partijen staat vast dat de man op grond van die overeenkomst van 5 december 2003 een bedrag van € 35.000,- aan de vrouw dient te voldoen. Voorts staat vast dat de man een tweetal bedragen van zijn privérekening heeft overgemaakt naar een privérekening van de vrouw, te weten op 16 september 2004 een bedrag van € 6.000,- en op 17 september 2004 een bedrag van € 15.000,-. Onbetwist staat derhalve tussen partijen vast dat de man een bedrag van € 21.000,- aan de vrouw in privé heeft voldaan.
8. De man is van mening dat hij ook voor het overige deel aan zijn verplichting heeft voldaan door overmaking op 15 september 2004 en 16 september 2004 van een tweetal bedragen van ieder € 15.000,- van zijn privérekening naar de en/of rekening van partijen. Deze bedragen hebben volgens de man voor 50% te gelden als betaling aan de vrouw in privé, zodat de man door de overboeking van deze bedragen naar de en/of rekening van partijen een bedrag van
€ 15.000,- aan de vrouw heeft voldaan. De man heeft naar zijn mening hierdoor zelfs
€ 1.000,- teveel aan de vrouw betaald.
9. De vrouw betwist hetgeen door de man wordt gesteld. Zij is van mening dat haar nog een bedrag van € 14.000,- toekomt, doch zij maakt slechts aanspraak op een bedrag van
€ 11.475,21.
10. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de twee overboekingen door de man van ieder € 15.000,- van zijn privérekening naar de en/of rekening van partijen niet zijn aan te merken als een betaling van € 15.000,- door de man aan de vrouw in privé. Immers, vast staat dat het saldo van de en/of rekening van partijen tot de onverdeelde boedel behoort. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw heeft gedeeld in die onverdeelde boedel. Op geen enkele wijze blijkt dat van deze twee overboekingen een bedrag van € 15.000,- aan de vrouw in privé is toegekomen door overboeking door de man van dit bedrag op een privérekening van de vrouw. Ook heeft de man niet aangetoond dat de vrouw in het kader van de afspraak van partijen zoals neergelegd in de overeenkomst van 5 december 2003 een bedrag van € 15.000,- van de en/of rekening van partijen in privé heeft opgenomen. Dat de vrouw mede de beschikking had over het saldo van de en/of rekening, zoals de man stelt, is - indien deze stelling al vast staat - hiertoe onvoldoende.
11. Uit het vorenstaande volgt dat de man op grond van de afspraak zoals neergelegd in de overeenkomst van 5 december 2003 nog een bedrag van € 14.000,- aan de vrouw dient te voldoen. Nu de vrouw haar vordering heeft beperkt tot een bedrag van € 11.475,21 dient deze vordering te worden toegewezen, zodat het hof het bestreden vonnis in zoverre zal bekrachtigen.
12. Het hof ziet geen reden om een van de partijen te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en/of in hoger beroep en daarmee af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken van familierechtelijke aard de kosten worden gecompenseerd. De betreffende vorderingen van de man en de vrouw zullen derhalve worden afgewezen.
13. Derhalve wordt als volgt beslist.
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Van Kempen en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2012 in aanwezigheid van de griffier.