GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.099.201/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 404207 / KG ZA 11-1151
arrest van de familiekamer d.d. 25 september 2012
de vader,
wonende te [A],
appellant,
advocaat: mr. A.C. van ‘t Hek te Bleiswijk,
de moeder,
wonende te [A],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J. van Steensel te ’s-Gravenhage.
Verder verloop van het geding
Het hof heeft in deze zaak op 28 februari 2012 een tussenarrest gewezen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. Bij genoemd tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 28 maart 2012; van deze comparitie is een proces-verbaal, alsmede een aanvullend proces-verbaal opgemaakt.
Bij memorie van antwoord, ter zitting van 28 maart 2012 genomen, heeft de moeder de grieven bestreden.
De vader heeft arrest gevraagd en heeft daartoe zijn procesdossier aan het hof overgelegd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten.
2. In geschil is de nakoming van de in het echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst vastgelegde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van het minderjarige kind van partijen: [de dochter], geboren [in] 2004 te [B] (hierna: de minderjarige). Op verzoek van partijen is deze regeling opgenomen in de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage dd. 8 juli 2009.
3. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
- in conventie de vordering van de vader tot veroordeling van de moeder tot - kort gezegd - nakoming van de omgangsregeling op straffe van een dwangsom afgewezen, en
- in reconventie de vader het recht op omgang met de minderjarige ontzegd in afwachting van (het hof begrijpt: een beslissing in) de door de moeder aanhangig gemaakte bodemprocedure en voorts de Raad voor de kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen en rapport en advies uit te brengen in die door de moeder aanhangig gemaakte bodemprocedure met zaaknummer 406885, rekestnummer 11-8769, met betrekking tot de vraag of het belang van de minderjarige zich verzet tegen contact en zo nee, welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van de minderjarige is. Het vonnis is voor wat betreft de tijdelijke ontzegging en de opdracht aan de Raad uitvoerbaar bij voorraad verklaard en tevens is bepaald dat iedere partij in conventie en in reconventie de eigen kosten draagt.
4. De vader vordert in hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de in eerste aanleg afgewezen verzoeken van de vader, te weten - verkort weergegeven - :
- de moeder te veroordelen tot het verlenen van haar medewerking aan de eerder, bij echtscheidingsconvenant, tussen partijen overeengekomen (het hof leest:) zorgregeling ten behoeve van de minderjarige, op straffe van een dwangsom van € 250,- per hele dag tot een maximum van € 10.000,-;
- de moeder te veroordelen tot het verlenen van haar medewerking aan een nader door het hof in goede justitie te bepalen (het hof leest:) zorgregeling op straffe van een dwangsom van € 250,- per hele dag tot een maximum van € 10.000,-,
alsnog toe te wijzen, kosten rechtens. Het hof gaat er van uit dat de vader tevens heeft bedoeld te vorderen dat na vernietiging van het bestreden vonnis de reconventionele vordering van de moeder alsnog wordt afgewezen.
5. De moeder betwist de stellingen van de vader, concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor zover nodig onder wijziging/aanvulling van de gronden.
6. In zijn eerste grief stelt de vader dat de voorzieningenrechter ter zitting heeft toegezegd dat er wel contact zou kunnen zijn tussen de vader en de minderjarige, en dat het bestreden vonnis in tegenspraak is met die toezeggingen. De moeder betwist dat dergelijke toezeggingen door de voorzieningenrechter zijn gedaan en meent dat (de advocaat van) de vader een en ander verkeerd heeft begrepen.
7. Het hof is van oordeel dat de overwegingen en beslissingen in het bestreden vonnis leidend zijn. Hetgeen ter zitting door de voorzieningenrechter zou zijn gezegd, wat daarvan ook zij, kan hooguit als voorlopig oordeel worden beschouwd, en is als zodanig ondergeschikt aan het vonnis. Van enig handelen in strijd met beginselen van een goede procesorde door de voorzieningenrechter is het hof dan ook niet, althans onvoldoende gebleken. Voor zover het verzoek van de vader de betrokken voorzieningenrechter te horen opgevat dient te worden als een bewijsaanbod, wijst het hof dit als niet terzake dienend af. Zoals hiervoor reeds overwogen zijn voor de beoordeling van het bestreden vonnis de daarin voor partijen en de appelrechter kenbaar opgenomen overwegingen en beslissingen bepalend. De grief van de vader faalt reeds daarom.
8. De vader klaagt in zijn tweede grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet is ingegaan op zijn stelling dat de moeder het geschil omtrent de zorgregeling via de weg van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) had moeten aanbrengen, dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet is ingegaan op de door hem aangehaalde jurisprudentie en doctrine, op artikel 1:247 lid 3 BW en op de artikelen 3 en 9 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK).
9. Uit de overgelegde stukken is het hof niet gebleken dat de vader bij de voorzieningenrechter een beroep heeft gedaan op de door hem thans genoemde verdrags- en wetsartikelen. De (voorzieningen)rechter is vrij in het vonnis de motivering op te nemen die hij wenst en die de beslissing kan dragen. Zowel de vordering van de vader in eerste aanleg, te weten de veroordeling van de moeder mee te werken aan de overeengekomen zorgregeling, als de reconventionele vordering van de moeder, strekkende tot ontzegging van het contact, is materieel te beschouwen als een geschil als bedoeld in artikel 1:253a BW, waarbij de verplichting van artikel 1:247 lid 3 BW wordt betrokken. Het hof leidt uit de overwegingen in het bestreden vonnis af dat de voorzieningenrechter deze geschillen op de voet van voornoemd artikel heeft beoordeeld. De voorzieningrechter heeft bij de beoordeling van de geschillen het belang van de minderjarige vooropgesteld, hetgeen in overeenstemming is met artikel 3 en 9 IVRK. Het hof acht de beslissing van de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd. De tweede grief van de vader faalt daarom.
10. De derde grief van de vader strekt ten betoge dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft bepaald dat er voldoende redenen bestaan voor (het hof leest:) ontzegging van het recht op omgang (het hof begrijpt: contact) met de minderjarige. De vader verwijt de voorzieningenrechter dat deze de stellingen van de vader onvoldoende in de beslissing heeft betrokken.
11. De voorzieningenrechter heeft, zoals hiervoor is overwogen, de beslissing voldoende gemotiveerd. Daarbij heeft te gelden dat - nu het een voorlopige voorziening betreft - aan die motivering geen al te hoge eisen mogen worden gesteld. Hoewel aan de vader kan worden toegegeven dat veel van de door de moeder in het geding gebrachte verklaringen afkomstig zijn van personen uit haar familie- en kennissenkring en om die reden mogelijk met enige terughoudendheid moeten worden gelezen, laten de als objectief aan te merken verklaringen van de school van de minderjarige en de afdelingscoördinator [...] zien dat de minderjarige op dit moment als gevolg van de ernstig verstoorde verhouding tussen partijen zodanig klem is komen te zitten tussen de ouders dat het belang van de minderjarige mogelijk een tijdelijke stopzetting van de contactregeling vereist. Bovendien is een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast, welk rapport in de bodemprocedure betrokken kan worden. De derde grief van de vader faalt eveneens.
12. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter de beslissing in conventie en in reconventie op goede gronden heeft gegeven. Het hof zal, nu in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, de overwegingen van de voorzieningrechter overnemen en tot de zijne maken.
13. Hetgeen overigens naar voren is gebracht behoeft geen bespreking meer omdat dit niet leidt tot een ander oordeel. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
14. Aangezien het een familierechtprocedure betreft zal het hof bepalen dat de proceskosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van de Poll, Lückers en Van Kempen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2012 in aanwezigheid van de griffier.