ECLI:NL:GHSGR:2012:BY2355

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.084.440
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • B. Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap en de wijze van verdeling conform artikel 3:185 BW

In deze zaak gaat het om de verdeling van een nalatenschap na het overlijden van de erflaatster. Appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de verdeling van de nalatenschap is vastgesteld. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.G.A. Mattheussens, heeft in zijn pleitnota verschillende aspecten van de verdeling aan de orde gesteld, waaronder de omvang en verdeling van roerende goederen, bankrekeningen en de kosten van opslag van in beslag genomen goederen. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. J.H. Linstra en mr. D. van Haaften, hebben de grieven van de appellant bestreden.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap op billijke wijze heeft vastgesteld, rekening houdend met de belangen van alle deelgenoten. De rechter heeft een grote mate van vrijheid bij de verdeling conform artikel 3:185 BW, en het hof oordeelt dat de door de rechtbank vastgestelde verdeling rechtvaardig is. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat de goederen die aan andere deelgenoten zijn toegedeeld voor hem een bijzondere waarde hebben.

Het hof heeft ook geoordeeld dat de kosten van de procedure terecht aan de appellant zijn opgelegd, aangezien hij in het ongelijk is gesteld. De appelprocedure is als onnodig beschouwd, en de appellant is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de verdeling van de nalatenschap zoals vastgesteld door de rechtbank in stand is gehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.084.440
Zaak- Rolnummer Rechtbank : 344486 / HA ZA 09-3600
arrest van d.d. 7 augustus 2012
inzake
appelant,
wonende te [A],
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens te Breda,
tegen
geïntimeerde sub 1,
wonende te [B],
advocaat: mr. J.H. Linstra te Groningen,
en
geïntimeerde sub 2,
wonende [C],
advocaat: mr. D. van Haaften te Harderwijk,
en
geïntimeerde sub 3,
wonende te [D],
niet ververschenen.
1. Het geding
Bij exploot van 10 maart 2011 is appellant in hoger beroep gekomen van het vonnis van 29 december 2010 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft appellant 6 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde sub 1 de grieven bestreden.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde sub 2 de grieven bestreden.
Op 3 februari 2012 is de zaak bepleit namens appellant door mr. C.G. A. Mattheussens, namens geïntimeerde sub 1 door mr J.H. Linstra en namens geïntimeerde sub 2 door mr. D. van Haaften.
De partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. In de appeldagvaarding heeft appellant gevorderd:” dat het uw Gerechtshof moge behagen het vonnis van de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2010 op tegenspraak gewezen onder zaaknummer / rolnummer: 344486 / HA ZA 09-3600 te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, alsnog bij arrest de vorderingen van appellant in de procedure in eerste instantie toe te wijzen, geïntimeerden niet ontvankelijk in hun vorderingen te verklaren, althans de door geïntimeerden ingestelde vorderingen af te wijzen, zulks met veroordeling van de geïntimeerden in de kosten van beide instanties”.
2. In zijn memorie van grieven heeft appellant zijn vordering nader uitgewerkt. Het hof verwijst naar de memorie in deze.
3. De opvolgend advocaat van appellant, mr. C.G.A. Mattheusens, heeft naar het oordeel van het hof bij pleidooi voor appellant structuur aangebracht in de procedure. In punt 22 van de pleitnota stelt appellant dat partijen verdeeld zijn omtrent de navolgende aspecten:
A. omvang en verdeling roerende goederen;
B. omvang bankrekeningen en saldi van de bankrekeningen alsmede het recht op inzage door [appellant] in de bankrekeningen en administratie;
C. verdeling kosten opslag in beslag genomen goederen.
4. In punt 23 van zijn pleitnota heeft appellant aangegeven welke goederen hij wenst te verkrijgen in het kader van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster:
A. naaimachine in meubel, merk Singer;
B. herenstoel, welke moeder vlak voor haar dood heeft gekocht, en indien deze reeds in gebruik is bij [..], de damesstoel, die gelijktijdig met de herenstoel is gekocht;
C. eetkamertafel met vier bijbehorende eetkamerstoelen;
D. de grasmaaier, merk Wolff;
E. de twee keramische hondjes.
5. In punt 26 van zijn pleitnota geeft appellant aan dat partijen nog verdeeld zijn over de verdeling met betrekking tot:
A. de twee keramische hondjes;
B. de vier eetkamer stoelen;
C. de heren – en damesstoel.
6. In punt 28 van zijn pleitnota stelt appellant dat geïntimeerden de hiervoor vermelde goederen aan elkaar hebben toegedeeld. Voorts stelt appellant in zijn pleitnota dat de waarde van de goederen gering is, maar de emotionele waarde voor hem groot is.
7. Uit punt 40 van de pleitnota van appellant volgt dat partijen het er over eens zijn dat de banksaldi moeten worden verdeeld.
8. Uit punt 41 van de pleitnota van appellant volgt dat over de opslagkosten geen twist behoeft te bestaan en wel in die zin dat het hof daarover een beslissing kan nemen.
9. Geïntimeerde sub 1 en 2 hebben de vordering van appellant gemotiveerd weersproken.
Omvangen nalatenschap en verdeling daarvan
10. Uit het betreden vonnis volgt dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap van erflaatster als volgt heeft vastgesteld.
Aan appellant is toegedeeld:
A. ¼ deel van het saldo van de bankrekening;
B. het kristallen glasservies;
C. de fiets;
D. de pyjama`s;
E. de sieraden (m.u.v. het kettinkje t.b.v. [...]);
F. het rode servies;
G. het schilderij van vader;
H. het trouwboekje;
I. alle goederen die niet hierboven zijn genoemd en die zijn opgeslagen.
Aan geïntimeerde sub 1:
A. ¼ deel van het saldo van de bankrekening;
B. de koelkast;
C. de eetkamerstoelen.
Aan geïntimeerde sub 2:
A. ¼ deel van het saldo van de bankrekening;
B. de wasmachine.
Aan geïntimeerde sub 3:
A. ¼ deel van het saldo van de bankrekening;
B. de twee in december 2008 door erflaatster gekochte stoelen;
C. twee keramieken hondjes;
D. kettinkje met melktandjes van haar zoon [...].
11. Het hof overweegt als volgt. Als de rechter de (wijze van) verdeling conform art 3:185 BW vaststelt – appellant heeft aan zijn vordering klaarblijkelijk per abuis art.3:184 BW ten grondslag gelegd - heeft de rechter een grote mate van vrijheid. De rechter dient naar billijkheid rekening te houden zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. Uit de gewisselde stukken volgt dat er sprake is van een oude inboedel met een zeer geringe geldelijke waarde. Dit heeft het hof ook kunnen vaststellen aan de hand van de foto`s van de inboedel die zich in het dossier bevinden. Uit de verdeling volgt dat alle deelgenoten goederen uit de nalatenschap van erflaatster hebben gekregen. Dat appellant niet die goederen heeft gekregen die hij graag zou hebben willen verkrijgen, houdt niet in dat niet in redelijkheid met de belangen van appellant rekening is gehouden. Het hof acht de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de nalatenschap een verdeling naar billijkheid. Met de belangen van alle deelgenoten is in voldoende mate rekening gehouden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat goederen die zijn toegedeeld aan andere deelgenoten voor hem een meer bijzondere waarde zouden hebben dan voor de andere deelgenoten.
12. Appellant heeft voorts gesteld dat hij goederen die aan hem zijn toegedeeld niet heeft gekregen. Geïntimeerde sub 1 en 2 hebben dit weersproken. Het hof verwijst naar het verweer van geïntimeerde sub 1 in zijn memorie van antwoord onder de punten 7.1 tot en met 7.6. Het hof kan niet vaststellen welke goederen feitelijk ook zijn verdeeld door levering aan ieder van de deelgenoten en welke niet. Het hof gaat er van uit dat de goederen die aan een partij zijn toegedeeld ook aan hem of haar worden geleverd de voet van art.3:186 BW..
13. Voor zover er kosten voor de opslag van nalatenschapsgoederen zijn gemaakt, dienen deze als boedelkosten door alle erfgenamen te worden gedragen.. Er is geen grond door appellant aangevoerd op grond waarvan anders moet worden geoordeeld.
Verzwegen goederen
14. Gezien de inhoud van de pleitnota van appellant, gaat het hof er van uit dat appellant niet langer zijn vordering heeft gehandhaafd met betrekking tot verzwegen goederen. Voor zover appellant deze vordering wel gehandhaafd heeft is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat geïntimeerden – in het bijzonder geïntimeerde sub 1 - nalatenschapsgoederen hebben verzwegen met het oogmerk de rechten van appellant te verkorten. Het is niet ongebruikelijk dat in het kader van het ontruimen van een woning, na het overlijden van de bewoner, waardeloze en versleten spullen worden weggegooid waaronder kamerplanten.
Proceskosten
15. Appellant is het er niet mee eens dat hij door de rechtbank in de kosten van de procedure is veroordeeld.
16. Gezien het feit dat appellant in het ongelijk is gesteld is hij terecht in de kosten van de procedure veroordeeld. Er zijn naar het oordeel van het hof geen bijzondere gronden aangevoerd op grond waarvan in het onderhavige geval dient te worden afgeweken van de regel dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.
17. Voorts is het hof van oordeel dat de appelprocedure onnodig is geweest. Het hof zal appellant eveneens in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
Bekrachtiging
18. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient het bestreden vonnis van 29 december 2010 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen te worden bekrachtigd.
19. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeft het overige dat door appellant in zijn memorie van grieven heeft aangevoerd geen verdere bespreking aangezien dat niet van belang is voor het oordeel.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 december 2010 tussen de partijen gewezen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
veroordeelt appellant in de kosten van het hoger beroep;
1. aan de zijde van geïntimeerde sub 1 begroot op: vastrecht € 284,- + salaris advocaat € 2682,- totaal = € 2966,-
2. aan de zijde van geïntimeerde sub 2 begroot op: vastrecht € 284,- + salaris advocaat € 2682 totaal = € 2966,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en Burgers-Thomassen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2012 in aanwezigheid van de griffier.