ECLI:NL:GHSGR:2012:BY2680

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.110.054.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • H. Husson
  • A. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep echtscheiding en niet-ontvankelijkheid verzoeker

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 17 juli 2012 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 17 april 2012. De vrouw heeft verweer gevoerd en op 21 september 2012 is de zaak mondeling behandeld door mr. Lückers als raadsheer-commissaris. Beide partijen zijn niet verschenen op de zitting.

De rechtbank had in eerste aanleg de echtscheiding uitgesproken, waarbij de man en vrouw in 1989 in [plaatsnaam] zijn gehuwd. De man verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen, met de stelling dat de rechtbank ten onrechte de echtscheiding heeft uitgesproken zonder rekening te houden met zijn financiële situatie. Hij stelt dat hij momenteel niet in staat is om de kinderalimentatie te betalen, omdat hij nog niet kan varen en dus geen inkomen genereert.

Het hof overweegt dat het hoger beroep van de man zich richt tegen de toewijzing van zijn eigen verzoek tot echtscheiding. Aangezien de man zelf heeft verzocht om de echtscheiding, kan hij niet ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep tegen deze uitspraak. Het hof concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. De man wordt dan ook niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de echtscheiding.

De beslissing van het hof is gegeven door mrs. Lückers, Husson en Kamminga, en de behandeling van de overige verzoeken zal op een later moment worden voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 10 oktober 2012
Zaaknummer : 200.110.054/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-3151
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G. van der Meij te Katwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 17 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 april 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft bij brief van 24 augustus 2012 verweer gevoerd.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 1 augustus 2012 een brief van 31 juli 2012 met bijlagen.
Op 21 september 2012 is de zaak, uitsluitend ten aanzien van het hoger beroep tegen de uitgesproken echtscheiding, door mr. Lückers als raadsheer-commissaris mondeling behandeld.
Partijen zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank onder andere de echtscheiding tussen partijen, gehuwd [in 1989] te [plaatsnaam], uitgesproken.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is thans uitsluitend de echtscheiding.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de beslissing ten aanzien van de echtscheiding en, opnieuw beschikkende, de echtscheiding tussen partijen pas dan uit te spreken zodra de man weer een volledige maand zeevarende is en weer een volledig maandelijks vaarloon ontvangt.
3. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep tegen de uitgesproken echtscheiding.
4. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de echtscheiding heeft uitgesproken en daarbij niet heeft meegenomen dat als ingangsdatum van de kinderalimentatieverplichting geldt de datum van de eerste van de maand volgend op de eerste loonbetaling aan de man door de werkgever van de man nadat de man weer een volledige maand op zijn schip is gaan varen en zo een hoger inkomen genereert. De rechtbank is uitgegaan van een bruto jaarsalaris van € 54.783,-.. De man stelt echter geen inkomen van € 54.783,- te genereren, nu het schip van de man nog niet gereed is om uit te varen en de man nog steeds genoegen moet nemen met het walloon en dat nu de man nog steeds het walloon heeft, de man een beperkte draagkracht heeft en niet in staat is het bedrag van € 195,- per maand per kind te betalen.
5. Het hof overweegt als volgt. Nu het hoger beroep van de man zich (mede) richt tegen de toewijzing van zijn eigen inleidend verzoek waarbij de man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, dient de man voor wat betreft de echtscheiding niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep. . Bijzondere omstandigheden die in casu tot een andere slotsom zouden kunnen nopen zijn niet aangevoerd of anderszins aannemelijk geworden.
6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de echtscheiding;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het overige verzoek zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Husson en Kamminga, bijgestaan door Verheijen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2012.