ECLI:NL:GHSGR:2012:BY2682

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.097.771.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. van de Poll
  • J. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking na ouderschapsonderzoek met betrekking tot contactregeling en kostenverdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot vaststelling van een contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Dijk, verzocht het hof om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar te bepalen en een contactregeling met de vader vast te stellen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. el Joghrafi, verleende echter geen medewerking aan het ouderschapsonderzoek, wat door de deskundigen werd gerapporteerd. Het hof constateerde dat er wantrouwen bestond tussen de minderjarigen en de moeder, wat hen belemmert in het aangaan van contact. De rechtbank had eerder het recht op omgang voor de moeder ontzegd voor de duur van één jaar, maar het hof oordeelde dat dit niet meer van toepassing was, aangezien beide ouders het gezag uitoefenen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de moeder tot vaststelling van een contactregeling afgewezen. De kosten van het deskundigenonderzoek, die door de vader niet werden betaald, zijn uiteindelijk aan hem opgelegd. Het hof benadrukte dat de houding van de vader niet in het belang van de minderjarigen was en dat zijn gebrek aan medewerking gevolgen kan hebben voor hun welzijn op de lange termijn. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij de verantwoordelijkheid van beide ouders om een constructieve relatie te onderhouden werd onderstreept.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 3 oktober 2012
Zaaknummer : 200.097.771/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 10-666
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. van Dijk te Oud-Beijerland,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP EN BEOORDELING IN HOGER BEROEP
1. Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 11 april 2012, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof onder meer bepaald dat tot deskundige mevrouw drs. C.O.M. Singendonk is benoemd. Iedere verdere beslissing is aangehouden. Voorts verwijst het hof naar de beschikking van 20 juni 2012 waarbij is bepaald dat mevrouw Singendonk zich kan laten bijstaan door mevrouw mr. C.E. Willemsen en laatstgenoemde mede tot deskundige is benoemd.
2. Het hof ontving op 17 juli 2012 de brief van de deskundigen van 25 juni 2012 (de brief is aanvankelijk abusievelijk bij een andere gerechtelijke instantie beland). In deze brief melden de deskundigen dat zij het onderzoek niet inhoudelijk kunnen starten omdat de vader geen medewerking verleent, ondanks herhaalde verzoeken tot medewerking en een verzoek de kwestie nader met zijn advocaat te bespreken, waarop de vader afhoudend heeft gereageerd.
Daarnaast hebben de deskundigen bij brief van 6 juli 2012, ingekomen op 12 juli 1012, opgave gedaan van de bestede uren: 3,62 uur à € 107,50, te vermeerderen met BTW uitkomende op € 463,06 (Singendonk) en € 483,75, te vermeerderen met BTW uitkomende op € 575,66 (Willemsen).
3. Het hof heeft de partijen de gelegenheid geboden zich schriftelijk uit te laten, waarvan door de moeder gebruik is gemaakt; zij heeft bij brief van 23 augustus 2012, op die dag ook bij het hof binnengekomen, bericht dat de vader weigerachtig is, hetgeen ook zo was in eerste instantie met betrekking tot de verwijzing naar het omgangshuis. De moeder verzoekt het hof aan deze houding het gevolg te verbinden dat het hoofdverblijf bij de moeder zal worden bepaald en verzoekt het hof voorts een contactregeling tussen de vader en de minderjarigen vast te stellen.
Subsidiair verzoekt zij een contactregeling tussen haar en de minderjarigen vast te stellen, inhoudende dat de minderjarigen bij de moeder zullen zijn iedere woensdag na school tot 19.00 uur, een weekeinde per 14 dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, onder oplegging van een dwangsom van € 500,-- per dag en gebeurtenis in geval de vader in gebreke blijft aan het bevel te voldoen.
4. De vader heeft niet gereageerd op de brief van de deskundigen van 17 juli 2012.
5. Het hof stelt vast dat er in de onderhavige zaak geen enkele beweging is gekomen die uitzicht biedt op een duurzame oplossing van het geschil. In eerste aanleg heeft de raad de rechtbank gerapporteerd dat er weliswaar geen zwaarwegende belangen speelden die een tijdelijke schorsing van het recht op contact van de minderjarigen en de moeder zouden rechtvaardigen, maar ook geconstateerd dat er veel wantrouwen was tussen de ouders onderling en tussen de minderjarigen en de moeder. De raad adviseerde een verwijzing naar het omgangshuis. Omgangsbegeleiding is er niet gekomen omdat de vader bij het omgangshuis heeft verklaard dat de minderjarigen geen omgang met de moeder willen.
6. In hoger beroep heeft het hof bij de mondelinge behandeling met de ouders gesproken over hun onderlinge relatie en de noodzaak daarover in gesprek te geraken om van daar uit het ouderschap van met name de moeder jegens de kinderen invulling te gaan geven, althans vast te gaan stellen wat daarin mogelijk is. Ter zitting werd duidelijk dat de feitelijke scheiding tussen de partijen abrupt tot stand is gekomen, geheel onverwacht voor de vader. Hij stelde dat er voor hem geen eerlijkheid en in ieder geval geen duidelijkheid is gekomen. De moeder stelde dat zij meer uit haar schulp had moeten komen, maar daar toen geen mogelijkheden toe zag. Beiden spraken zij uit dat het ieders wens was in de toekomst een normale relatie met elkaar te gaan onderhouden, waarin zaken rond de kinderen tussen hen besproken zouden kunnen worden. Beiden stonden zij ter zitting open voor hulp en deskundige begeleiding daarin. Het hof heeft voorgesteld een ouderschapsonderzoek in te zetten en daartoe een deskundige te benoemen waarop partijen, na de schorsing, positief reageerden: de moeder zonder voorbehoud, de vader met enige reserve, maar wel bereid.
7. Voor het hof is de houding van de vader ten aanzien van de herhaalde uitnodiging van de deskundigen onbegrijpelijk. Deze houding acht het hof niet in het belang van de minderjarigen, waarschijnlijk is dat de gevolgen daarvan invloed zullen hebben op het welzijn van de minderjarigen op de lange termijn. De vraag is welke gevolgen het hof aan deze houding van de vader kan verbinden.
8. Aan het hof ligt (slechts) voor het verzoek tot vaststelling van een contactregeling. In haar reactie op de brief van de deskundigen vermeerdert de moeder haar verzoek door primair te verzoeken dat de verblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal worden bepaald, doch zij heeft tegen de beslissing van de rechtbank van 11 februari 2011 voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader is bepaald in haar beroepsschrift geen gronden aangevoerd. De vermeerdering van het verzoek, dat ver gaande gevolgen in zich draagt, in een zo laat stadium van de procedure acht het hof in strijd met een goede procesorde. Het hof zal de moeder daarin niet ontvangen.
9. Wat het verzoek tot vaststelling van een contactregeling betreft ziet het hof zich met het volgende geconfronteerd: in eerste aanleg is, middels het onderzoek van de raad, vastgesteld dat er sprake is van wantrouwen van de minderjarigen jegens de moeder. Dit uit zich in verzet tegen contact. De oudste minderjarige bleek hierin zeer stellig. Uit de stukken blijkt dat ook de jongste minderjarige zich verzet tegen contact. Het hof acht het voor de minderjarigen te bezwaarlijk hen onder de gegeven omstandigheden tezamen te verplichten het contact met de moeder onbegeleid en zonder enige ondersteuning van de kant van de vader aan te gaan. Waar de oudste minderjarige zich verzet zo als het hof dat tijdens het minderjarigenverhoor heeft vast gesteld, acht het hof het eveneens te belastend voor de jongste minderjarige om voor hem alleen een contactregeling vast te stellen: hij zal dat zonder steun van de vader en gelet op de houding van de oudste minderjarige en zijn eigen beleving van de situatie, alleen niet aan kunnen. Het hof heeft niet vast kunnen stellen wat aan de afwijzende houding van de minderjarigen ten grondslag ligt. Doorgaans hebben de ouders ieder voor zich een aandeel in het ontstaan van deze situatie. De wet gebiedt de ouders hun verantwoordelijkheid te nemen en maatregelen te treffen ter verbetering van de situatie. Vast staat dat de vader zijn verantwoordelijkheid op dit moment niet neemt. Het voert evenwel te ver daaraan onder de gegeven omstandigheden het gevolg te verbinden dat contact tussen de moeder en de minderjarigen moet plaatsvinden: dat overstijgt de draagkracht van de minderjarigen.
De rechtbank heeft de moeder het recht op omgang ontzegd voor de duur van één jaar, welk jaar inmiddels is verstreken. Van ontzegging van het recht op omgang kan in deze zaak geen sprake zijn, nu beide ouders het gezag uitoefenen. Het hof zal mitsdien op die grond de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de moeder tot vaststelling van een contactregeling afwijzen.
De kosten van het deskundigenonderzoek
10. De deskundigen hebben hun kosten begroot: € 463,06 inclusief BTW, toekomende aan deskundige Singendonk en € 575,66 toekomende aan deskundige Willemsen. Het hof heeft beoogd het deskundigenonderzoek onder een pilot te brengen waarbij de kosten ten laste van ’s Rijks kas zouden blijven. Gelet echter op de onbegrijpelijke houding van de vader, welke houding ook in strijd is met de ter zitting gemaakte afspraken, acht het hof het in overeenstemming met artikel 198 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat deze kosten uiteindelijk ten laste van de vader komen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende;
verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen;
wijst af het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een contactregeling tussen haar en de minderjarigen;
stelt de kosten van de deskundigen vast op € 1.038,72 inclusief BTW;
veroordeelt de vader binnen veertien dagen na heden een bedrag van € 1.038,72 ter griffie van het hof te deponeren door overmaking op bankrekeningnummer van Royal Bank of Scotland 56.99.90.580 ten name van MvJ, arrondissement ’s-Gravenhage 537 en onder vermelding van zaaknummer 200.097.771/01.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van de Poll en Punselie, bijgestaan door Verheijen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2012.