ECLI:NL:GHSGR:2012:BY2683

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.109.513.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Kempen
  • M. van Nievelt
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uithuisplaatsing van een minderjarige in gesloten jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten jeugdzorginstelling. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de minderjarige in een moeder-kindhuis te plaatsen. De moeder stelde dat zij in staat was om voor de minderjarige te zorgen en dat een gesloten plaatsing een negatieve impact had op de relatie tussen haar en de minderjarige.

Jeugdzorg, de verweerster in deze zaak, voerde aan dat de gesloten plaatsing noodzakelijk was voor de verdere behandeling van de minderjarige, die ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen vertoonde. De minderjarige had eerder hulp ontvangen, maar had zich herhaaldelijk aan de zorg onttrokken en verkeerde in onveilige situaties. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de gesloten plaatsing noodzakelijk was om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Het hof oordeelde dat de rechtbank in eerste aanleg terecht had besloten tot de uithuisplaatsing, gezien de aanhoudende problemen van de minderjarige en het gebrek aan positieve resultaten van eerdere hulpverlening. De moeder en de minderjarige hadden weliswaar goede bedoelingen, maar het hof was van mening dat de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige voorop stonden. De bestreden beschikking werd dan ook bekrachtigd, met de overweging dat de minderjarige nog steeds baat had bij de structuur en veiligheid die een gesloten setting bood.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de zorg voor kwetsbare minderjarigen en de noodzaak van een gedwongen kader in situaties waarin de ontwikkeling van het kind in gevaar is. Het hof heeft de beschikking uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de betrokken rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 26 september 2012
Zaaknummer : 200.109.513/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-1042
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.R.D. Kommer te ‘s-Gravenhage,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[minderjarige],
geboren [in 1996] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de gesloten inrichting van Almata Jeugdzorg, afdeling Ossendrecht,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. H.W. van Eeuwijk te ’s-Gravenhage.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 6 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 april 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 3 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 12 juli 2012 een brief van 11 juli 2012 met bijlagen;
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 4 september 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de minderjarige:
- op 8 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 5 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw N. Bremer namens Jeugdzorg;
- mr. H.W. van Eeuwijk namens de minderjarige
- mevrouw M. Charité, werkzaam bij Stichting Steinmetz de Compaan, begeleidster van de moeder.
De minderjarige is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 5 december 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 8 december 2011 tot 8 december 2012.
Bij de bestreden beschikking is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg, van 23 april 2012 tot 8 december 2012, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 5 april 2012.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige voor de periode van 23 april 2012 tot 8 december 2012 in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het inleidend verzoek van Jeugdzorg wordt afgewezen, dan wel te beslissen dat de minderjarige op korte termijn in een moeder-kindhuis zal worden geplaatst ofwel dat op korte termijn hiernaartoe zal worden gewerkt.
3. Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4. De minderjarige sluit zich voor de gronden aan bij het beroep van de moeder.
5. De moeder voert in hoger beroep aan dat zij in staat is om zelf voor de minderjarige te zorgen. Zij heeft zelf eerder aangegeven professionele hulp bij de opvoeding van het kind te accepteren, eventueel door middel van een ondertoezichtstelling, waartegen zij zich bij een eerdere uitspraak immers niet heeft verzet. Ten gevolge hiervan heeft Jeugdzorg destijds de toezegging gedaan dat de minderjarige tezamen met de moeder in een moeder-kind huis zou worden geplaatst. Door verlenging van de machtiging gesloten uithuisplaatsing van de minderjarige wordt er volgens de moeder alleen maar een kloof tussen haar en de minderjarige gecreëerd, die zo spoedig mogelijk dient te worden overbrugd door de minderjarige niet gesloten te plaatsen ofwel te plaatsen bij de moeder in een moeder-kind huis. Volgens de moeder gaat het goed met de minderjarige. Een gesloten plaatsing vindt de moeder een stap te ver. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een pleeggezin.
6. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is voor de verdere behandeling van de minderjarige en haar ontwikkeling omdat - kort gezegd - de minderjarige niet in staat is voor zichzelf te zorgen en meerdere keren is weggelopen. Zij ging niet naar school en heeft zichzelf in onveilige situaties gebracht, door contacten te leggen via internet met oudere jongens c.q. mannen. Jeugdzorg is nog steeds van mening dat gezien de problematiek van zowel de moeder als de minderjarige een moeder en kind-plaatsing noodzakelijk is. Echter, het is van belang dat de minderjarige eerst basale vaardigheden krijgt aangeleerd en sterker wordt gemaakt. Dit dient volgens Jeugdzorg in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg gerealiseerd te worden. Vervolgens dient er dan een traject van plaatsing in een moeder en kindhuis gevolgd te worden. Jeugdzorg is afhankelijk van stichting Middin voor een beschikbare plaats. Zoals aangegeven acht Jeugdzorg van groot belang dat de minderjarige eerst de behandeling op Almata afrondt. De behandeling geeft een positieve voortgang te zien, maar is nog steeds noodzakelijk. Er zijn nog zorgen over de sociale vaardigheden van de minderjarige en de slechte hygiëne. Almata ondersteunt de lijn van een moeder en kind plaatsing.
7. De minderjarige heeft blijkens haar verweerschrift het gevoel dat de gesloten plaatsing in de inrichting waar zij zich thans bevindt eerder contraproductief werkt en geen bijdrage levert aan haar ontwikkeling. Zij wil graag een tweede kans en wil naar een open instelling, dan wel naar de moeder.
8. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b lid 3 van de Wet op de jeugdzorg wordt een machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal ontrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
9. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank een juiste beslissing genomen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat er bij de minderjarige nog altijd sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen, die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat een verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk is. De minderjarige heeft van diverse instanties meermalen hulp gekregen, tot op heden echter zonder positief resultaat. Dit komt mede door het feit dat de minderjarige zich herhaaldelijk onttrekt aan de hulpverlening. Zo is de minderjarige - met medeweten van de moeder - een week afwezig is geweest, zonder dat Jeugdzorg op de hoogte was van haar verblijfplaats. De minderjarige is een kwetsbaar en gemakkelijk beïnvloedbaar meisje gezien haar verleden. Daarnaast is gebleken dat de minderjarige zich in een onveilige situatie heeft gebracht door contacten te leggen via internet met oudere jongens en mannen. Hoewel betrokken, is de moeder niet in staat gebleken grenzen te stellen en structuur te bieden. Het hof betwijfelt dan ook of de moeder de veiligheid van de minderjarige binnen de thuissituatie voldoende kan garanderen.
10. Op basis van wat tot nu toe zichtbaar is geworden is de verwachting van Jeugdzorg dat de minderjarige een behandeling nodig heeft van ongeveer 9 maanden (tot december 2012). Daarna volgt zeer waarschijnlijk een behandeling zonder een gesloten setting. Voortzetting van de reeds ingezette behandeling acht het hof noodzakelijk. De minderjarige heeft duidelijk baat bij de dagstructuur en de duidelijkheid en de veiligheid die de nabijheid van gesloten setting biedt. Het afbreken van deze intensieve behandeling acht het hof niet in het belang van de minderjarige. De kans is dan reëel dat zij zich na een plaatsing zonder gesloten setting zal onttrekken aan de hulpverlening waardoor de in gang gezette behandeling niet kan worden afgerond. Het hof acht een gedwongen kader voor de minderjarige noodzakelijk om verdere scheefgroei van de persoonlijkheidsontwikkeling van de minderjarige te voorkomen. Het hof neemt verder in aanmerking dat de minderjarige thans min of meer in een half open setting is geplaatst en dat zij, als alles goed gaat, nog meer vrijheden kan verwerven, hetgeen een stimulans voor haar kan zijn. De overige door de moeder en de minderjarige aangevoerde argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
11. Gelet op het hiervoor overwogene is er naar het oordeel van het hof nog altijd sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen aan de zijde van de minderjarige die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de benodigde zorg zal onttrekken of daardoor door anderen zal worden onttrokken. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Kempen, van Nievelt en van Montfoort, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2012.