ECLI:NL:GHSGR:2012:BY2699

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.082.095.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Kamminga
  • J. van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en zorgregeling in een ouderschapsonderzoek met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 september 2012, gaat het om een hoger beroep inzake gezag en zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren in 2005. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Hulshof, en de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.N. Baldew, zijn in geschil over het gezamenlijk gezag en de zorg- en opvoedingstaken van hun kind. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in deze procedure.

De procedure is voortgevloeid uit een eerdere beschikking van de rechtbank, waarin de moeder van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag was belast. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de omstandigheden die zijn gewijzigd sinds de eerdere beschikking en de belangen van de minderjarige. De deskundige, drs. I.M. van ’t Hoff, heeft een ouderschapsonderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat de ouders een autonome relatie hebben en dat er een minimum aan overleg is. De minderjarige ervaart een loyaliteitsconflict tussen zijn ouders, maar beide ouders zijn zeer betrokken en willen het beste voor hun kind.

Het hof heeft overwogen dat het gezamenlijk gezag niet beëindigd hoeft te worden, omdat dit het loyaliteitsconflict van de minderjarige zou verergeren. De moeder heeft aangegeven dat zij geen inmenging van de vader wenst, terwijl de vader aanwezig wil zijn bij belangrijke momenten in het leven van de minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat er geen zwaarwegende argumenten zijn aangevoerd die zouden wijzen op een wijziging van het gezag in het belang van de minderjarige.

De omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige is goed en de moeder staat achter deze regeling. Het hof heeft ook de contactregeling bekrachtigd, omdat er geen indicaties zijn dat deze regeling niet meer in het belang van de minderjarige zou zijn. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders verzochte af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 26 september 2012
Zaaknummer : 200.082.095/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-3943
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Hulshof te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.N. Baldew te ‘s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 22 juni 2011, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking is mevrouw drs. I.M. van ’t Hoff tot deskundige benoemd in het kader van een ouderschapsonderzoek en is de verdere behandeling van de zaak aangehouden.
Op 24 januari 2012 is bij het hof het deskundigenbericht van diezelfde datum ingekomen.
Bij brief van 8 februari 2012 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het deskundigenbericht en omtrent de voortgang van de procedure.
Bij brief van 22 februari 2012 heeft de vader aangegeven behoefte te hebben aan een zitting.
Bij faxbericht van 6 maart 2012 heeft de moeder aangegeven dat zij geen behoefte heeft aan een (tweede) zitting. De moeder heeft daarover rechtstreeks contact gehad met de vader, die alsnog aangaf af te zien van een zitting. De moeder verzoekt de procedure verder schriftelijk af te doen.
Bij faxbericht van 18 april 2012 heeft de vader meegedeeld dat hij verder afziet van een zitting.
Het hof heeft daarop de beschikking op heden bepaald.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn het gezag ten aanzien van de minderjarige [minderjarige], geboren [in 2005] te [geboorteplaats], (hierna: de minderjarige) en de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarige.
2. De deskundige heeft op grond van de door het hof geformuleerde vragen haar onderzoek verricht. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de ouders een autonome relatie met elkaar hebben en dat zij in hoge mate onafhankelijk van elkaar functioneren. Er is een minimum aan overleg. Het contact verloopt via SMS, telefoon of whatsapp. Het contact dat er is, gaat over praktische zaken, zoals haal- en brengmomenten. De moeder informeert de vader indien nodig. De ouders vinden het contact zoals het er nu is, goed. Volgens de deskundige is de minderjarige loyaal aan beide ouders en is hij bang om in een loyaliteitsconflict te komen. Hij heeft er last van maar uit dat niet direct. De moeder ondersteunt de omgang die er met de vader is. De vader geeft aan dat hij onvoldoende ruimte krijgt van de moeder, maar accepteert dat omdat hij ziet dat het goed gaat met de minderjarige. De vader vindt de zorg- en opvoedingsregeling goed, omdat het op dit moment goed is voor de minderjarige. Volgens de deskundige is er sprake van twee bijzonder toegewijde ouders, die het beste willen voor hun zoon. Hoewel zij onderling moeilijk met elkaar overweg kunnen, hebben zij toch een weg gevonden om met elkaar te communiceren in het belang van de minderjarige.
3. De moeder stelt in haar reactie op het deskundigenbericht dat zij bij haar standpunt blijft dat zij geen inmenging van de vader in haar leven en dat van de minderjarige wil, om confrontatie met haar thuisfront en mogelijke escalatie te vermijden, waar de minderjarige dan flink last van heeft.
4. De vader houdt vast aan zijn standpunt dat hij als vader op belangrijke momenten in het leven van de minderjarige aanwezig wil kunnen zijn, als de minderjarige dit wenst. De vader stelt dat hij niet uit is op enige vorm van ruzie of escalatie met het thuisfront van de moeder, omdat hij daarmee de minderjarige in een moeilijke positie zou brengen en dat absoluut niet wil.
Gezag
5. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag dat na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding in stand is gebleven beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Krachtens het van overeenkomstige toepassing zijnde eerste lid van artikel 1:251a BW kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6. Voorafgaand aan de bestreden beschikking was de moeder van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast. Aan het hof ligt thans de vraag voor of de rechtbank op goede gronden heeft beslist om aan die situatie een einde te maken en te komen tot gezamenlijk gezag. Het hof ziet geen reden om van beslissing van de rechtbank en de daarvoor gehanteerde gronden van de rechtbank af te wijken en neemt deze gronden hierbij over.
7. In dit kader ziet het hof in de door de moeder gestelde omstandigheden onvoldoende grond aanwezig om het gezamenlijk gezag thans weer te beëindigen. Uit de stukken is het hof gebleken dat de minderjarige loyaal is aan beide ouders en bang is om klem te geraken tussen de ouders, doch een beëindiging van het gezamenlijk gezag zal naar het oordeel van het hof het loyaliteitsconflict waarin hij zit, alleen maar vergroten, hetgeen niet in zijn belang is. Vaststaat dat beide ouders zeer betrokken zijn op de minderjarige, oog hebben voor zijn belangen en dat er – weliswaar miniem – contact tussen hen is. De moeder informeert de vader indien nodig. De moeder vindt het prima dat de minderjarige omgang heeft met zijn vader, maar zij vindt dat de eindbeslissing over zaken die de minderjarige aangaan bij haar moeten liggen. Zij meent dat het moeilijk is voor de ouders om op één lijn te komen zonder stress en ruzie. De vader geeft aan dat hij het gezag wil houden, mede omdat hij bang is de minderjarige nog minder te zien, welke situatie het hof niet denkbeeldig acht. Gelet op het voorgaande acht het hof de (communicatie)problemen tussen de ouders op dit moment niet van zodanige aard dat zij een onaanvaardbaar risico meebrengen voor de minderjarige. Ook het door de moeder gestelde verschil in inzicht in de stijl van opvoeden acht het hof onvoldoende om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof gaat ervan uit dat de ouders met inzet van beiden in staat zullen zijn om in het belang van de minderjarige hun onderlinge verstandhouding en hun wantrouwen jegens elkaar enigszins te verbeteren. Nu ook overigens niet aannemelijk is geworden dat beëindiging van het gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige noodzakelijk is, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
Contactregeling
8. Blijkens de opmerkingen van de moeder bij het deskundigenrapport (bijlage 2 van het deskundigenrapport) staat de moeder volledig achter de contacten tussen de minderjarige en de vader, en ligt het zwaartepunt van haar bezwaar bij het ouderlijk gezag. Volgens haar staat de omgang tussen de vader vast, dus hoeft de vader niet bang te zijn dat hij daarin verder gekort zal worden. De moeder laat de vader vrij in hoe hij met de minderjarige om gaat op de dagen dat zij samen zijn. Het hof is verder gebleken dat de omgangsregeling zoals tussen partijen is overeengekomen goed verloopt en dat de minderjarige de thans vigerende omgangsregeling met zijn vader prima vindt. Gezien deze omstandigheden is het hof van oordeel dat door de moeder geen zwaarwegende argumenten zijn aangevoerd die een indicatie zouden kunnen vormen voor de juistheid van haar stelling dat de overeengekomen regeling niet meer in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof zal ook in dit opzicht de beschikking bekrachtigen.
9. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Kamminga en van der Kuijl, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2012.