GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 september 2012
Zaaknummer : 200.103.941/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-1724
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.H. Samama te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 december 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 14 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 29 juni 2012 een faxbericht met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 21 mei 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 12 juli 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Voorts is aan de zijde van de man verschenen mevrouw J. Lakjaa, beëdigd tolk in de Arabisch/Marokkaanse taal en aan de zijde van de vrouw de heer A. Kajouane, eveneens beëdigd tolk in de Arabisch/Marokkaanse taal.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de door de man met ingang van 27 oktober 2011 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 580,-- per maand, vanaf 20 december 2011 telkens bij vooruitbetaling vóór de eerste van de maand te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op 27 oktober 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna: ook partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, in dier voege dat alsnog wordt bepaald dat de man geen partneralimentatie verschuldigd is vanaf 27 oktober 2011, althans subsidiair tot een bedrag zoals het hof dat zal vermenen te behoren en (naar het hof begrijpt:) meer subsidiair, indien al een alimentatieplicht wordt vastgesteld, deze in duur te beperken respectievelijk te limiteren, alsmede dat de vrouw wordt verplicht om aan de man terug te betalen het bedrag hetwelk achteraf gezien ten onrechte te veel aan partneralimentatie is uitbetaald.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren, (het hof leest: de man) niet-ontvankelijk te verklaren of (het verzoek) af te wijzen.
Verbreking van de lotsverbondenheid
4. De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte een partneralimentatie heeft opgelegd. Volgens de man is het handelen van de vrouw, te weten - onder meer - de beschuldiging door de vrouw van de man van mishandeling van de vrouw waardoor de man beschadigd is geraakt, alsmede het nodeloos betrekken van de man in diverse procedures en de daarmee samenhangende kosten, zodanig grievend dat deze handelingen moeten leiden tot de conclusie dat de lotsverbondenheid tussen partijen is komen te vervallen, en het van de man niet gevergd kan worden dat hij partneralimentatie aan de vrouw voldoet.
5. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
6. Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een partneralimentatie moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoudverzoekende echtgenoot. Daarbij geldt voor wat betreft het verbreken van de lotsverbondenheid waarop de man doelt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet kan worden verlangd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen. De lotsverbondenheid, die ontstaan is door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, is één van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht.
7. Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de man naar voren heeft gebracht onvoldoende zijn om het gedrag van de vrouw als zodanig grievend aan te merken, dat als gevolg daarvan de lotsverbondenheid van partijen, zoals de man stelt, is verbroken.
8. Gelet op het voorgaande wijst het hof het verzoek van de man om op grond van het verbreken van de lotsverbondenheid de partneralimentatie aan de vrouw te ontzeggen, af.
De beschikking van 5 oktober 2011 van de rechtbank te Oujda, Marokko
9. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de uitspraak van de Marokkaanse rechter van 5 oktober 2011 en in het bijzonder de daarin opgelegde financiële verplichtingen, die de man aldaar ook is nagekomen. In deze uitspraak is de vrouw een recht op gift ten bedrage van 27.000 Dirham toegekend en een recht op huurkosten ten bedrage van 3.000 Dirham. Verder is de man veroordeeld tot een maandelijkse betaling van een bedrag van 800 Dirham gedurende een periode van ongeveer zestien maanden.
10. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij betoogt dat de man ingevolge deze uitspraak van de Marokkaanse rechter uitsluitend gedurende de procedure in Marokko zelf geld aan de vrouw heeft moeten betalen. Het gaat hier om de zogenaamde wachttijd van - indien de vrouw niet zwanger is - drie maanden, zoals gebruikelijk is in het Marokkaanse recht. De vrouw betwist dan ook dat het een bijdrage in levensonderhoud na een echtscheidingsprocedure betreft.
11. Het hof overweegt als volgt. Het hof is uit de - door de man overgelegde - vertaling van de beschikking van 5 oktober 2011 van de rechtbank te Oujda, Marokko, gebleken dat de man de vrouw eenmalig haar recht op gift ten bedrage van 27.000 Dirham en haar recht op huurkosten ten bedrage van 3.000 Dirham heeft moeten vergoeden. Daarnaast is de man bij voormelde beschikking een maandelijkse onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw van 800 Dirham opgelegd met als ingangsdatum 3 juni 2010 tot de datum van de echtscheiding. Gelet op het feit dat het huwelijk van partijen (naar Marokkaans recht) in Marokko is ontbonden op 28 september 2011, hetgeen tussen partijen niet in geschil is, is deze betalingsverplichting van de man ten behoeve van de vrouw met ingang van 28 september 2011 komen te vervallen. Nu het huwelijk van partijen in Nederland als gevolg van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand eerst op 27 oktober 2011 is ontbonden en de man in Nederland pas met ingang van deze datum mogelijk onderhoudsplichtig is jegens de vrouw, zal het hof bij de beoordeling van een mogelijke onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw in Nederland, evenmin als de rechtbank, betekenis toekennen aan vorenbedoelde beschikking van de rechtbank te Oujda, Marokko aangezien, anders dan de man stelt, geen sprake is van een samenloop. De grief van de man dienaangaande faalt derhalve.
12. Het hof stelt voorop dat het bij de berekening van de partneralimentatie uitgaat van de ingangsdatum van 27 oktober 2011, zijnde de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De huwelijksgerelateerde behoefte en de behoeftigheid van de vrouw
13. In de visie van de man is de vrouw in staat om zelf in haar kosten van levensonderhoud te voorzien. Door de vrouw wordt geen medische informatie overgelegd waaruit een mogelijke verhindering om aan het arbeidsproces deel te nemen zou blijken. De vrouw biedt ook geen perspectief aan over haar mogelijkheden om in de toekomst te gaan werken. Ten onrechte heeft de rechtbank de vrouw niet opgelegd dat zij binnen een te stellen termijn in staat moet worden geacht om in de kosten van het eigen levensonderhoud te voorzien. Daarnaast wijst de man in dit kader op de korte duur van het huwelijk van partijen en de jonge leeftijd van de vrouw.
14. De vrouw stelt dat zij thans niet kan werken als gevolg van haar medische situatie. Ter onderbouwing van haar stelling legt de vrouw een aantal medische verklaringen over. Verder wijst de vrouw erop dat aan haar in aanvulling op de door de rechtbank aan haar toegekende partneralimentatie door de gemeente [X] een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand is toegekend zodat er sprake is van behoefte aan partneralimentatie aan haar zijde.
15. Het hof stelt voorop dat de behoefte van de vrouw als zodanig niet in geschil is, zodat deze als niet bestreden vast staat. In geschil is de behoeftigheid, dan wel de aanvullende behoefte, van de vrouw. Nu onbestreden vast staat dat de vrouw thans een (aanvullende) bijstandsuitkering ontvangt, is haar behoefte aan een bijdrage van de man evident. Hierbij neemt het hof voorts in aanmerking dat de Wet Werk en Bijstand voorziet in een inspanningsverplichting om tot betaalde arbeid te komen, waaraan de vrouw kennelijk voldoet zodat het hof voorbij gaat aan de stellingen van de man ten aanzien van een fictieve verdiencapaciteit.
De draagkracht van de man
16. Bij het bepalen van de draagkracht van de man neemt het hof als uitgangspunt de door hem overgelegde draagkrachtberekening, als productie 6 overgelegd bij zijn verzoekschrift in hoger beroep.
Inkomen
17. In afwijking van de door de man overgelegde draagkrachtberekening houdt het hof rekening met een inkomen van de man van € 1.788,-- netto per maand aan ouderdomspensioen en een vakantietoeslag van 5%, nu dit inkomen door de man ter terechtzitting onweersproken is gesteld. Het hof gaat daarbij voorbij aan het betoog van de vrouw ter terechtzitting dat de man (extra) inkomsten heeft uit vermogen in Marokko, nu de man haar stelling gemotiveerd heeft betwist en de vrouw haar stelling niet heeft aangetoond.
Lasten
18. Ten aanzien van de in geschil zijnde lasten houdt het hof rekening met:
- een huurlast van € 244,50 per maand, nu de nieuwe echtgenote van de man in staat moet worden geacht voor de helft bij te dragen in de totale woonlasten van € 489,--. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van de man dat zijn nieuwe echtgenote niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, nu hij zijn stelling - bij gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw - onvoldoende heeft onderbouwd.
19. Verder wordt rekening gehouden met een premie zorgverzekering van € 144,28, zoals blijkt uit de door de man overgelegde polis 2012, en - in afwijking van de rechtbank - met advocaatkosten van € 114,-- per maand, nu laatstgemelde lasten door de vrouw in hoger beroep niet (langer) zijn betwist.
20. Daarnaast houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met een bijstandsnorm voor een alleenstaande. Hetgeen de man in dit kader naar voren heeft gebracht, maakt niet dat het hof tot een ander oordeel komt.
21. Indien dan rekening wordt gehouden met de overige, niet in geschil zijnde lasten zoals in de berekening opgevoerd, volgt dat de draagkracht van de man een partneralimentatie toelaat van € 494,-- per maand, zodat de bestreden beschikking in zoverre moet worden vernietigd. Dit bedrag is naar het oordeel van het hof in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
22. De man klaagt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoeken met betrekking tot beperking van de duur van de alimentatieverplichting dan wel limitering heeft afgewezen. De vrouw heeft de stellingen van de man betwist.
23. In het licht van de argumenten die de man aandraagt, ziet het hof in de onderhavige zaak geen aanleiding om de alimentatieduur verder te beperken dan volgt uit het bepaalde in artikel 1:157 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek. Nu het huwelijk van partijen kort heeft geduurd - niet langer dan vijf jaren - en kinderloos is gebleven, eindigt krachtens voormeld artikel de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn gelijk aan de huwelijksduur.
24. De man verzoekt om terugbetaling van hetgeen hij in het kader van de partneralimentatie in de maanden november en december 2011 teveel aan de vrouw heeft betaald. In voormelde maanden heeft de man namelijk nog het bedrag van € 668,97 per maand (zoals dat in de beschikking voorlopige voorzieningen was bepaald) aan de vrouw betaald, in plaats van het door de rechtbank bij de bestreden beschikking bepaalde bedrag van € 580,-- per maand.
25. Aangezien het hof aannemelijk acht dat de vrouw de door haar van de man eventueel teveel ontvangen alimentatie heeft geconsumeerd, zal het hof geen terugbetalingsverplichting bepalen.
26. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang 27 oktober 2011 op € 494,-- per maand;
bepaalt dat de vrouw de eventueel teveel door de man aan haar betaalde partneralimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Kamminga en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2012.