ECLI:NL:GHSGR:2012:BY3199

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.060-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van den Wildenberg
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en ontzegging omgangsrecht in het belang van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende het gezag over minderjarigen en de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.C.M. Dirven, verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en alleen met het gezag over de minderjarigen te worden belast. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.A.M. Jansen, was het hier niet mee eens en stelde dat hij recht had op omgang met de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam, die ook betrokken was bij de procedure, adviseerde om de moeder alleen met het gezag te belasten en het recht op omgang van de vader te ontzeggen, omdat omgang schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarigen.

Het hof overwoog dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dat er geen basis was voor een gezamenlijke uitoefening van het gezag. De vader werd als onvoldoende introspectief beschouwd en de moeder had te maken met hoge stressniveaus. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was dat de moeder alleen met het gezag werd belast, om te voorkomen dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders.

Wat betreft de omgangsregeling oordeelde het hof dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig onder druk zou komen te staan als er nu een omgangsregeling zou worden vastgesteld. De Raad adviseerde dat beide ouders hulp moesten zoeken om hun eigen problemen aan te pakken voordat er aan een omgangsregeling kon worden gedacht. Het hof volgde dit advies en ontzegde de vader het recht op omgang met de minderjarigen, terwijl het ook de ouders aanmoedigde om hulp te zoeken en mediation te overwegen. De beschikking van de rechtbank werd in zoverre vernietigd en het hof besloot dat de moeder alleen het gezag over de minderjarigen zou uitoefenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 september 2012
Zaaknummer : 200.065.060/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 06-5248
[appellant],
wonende op een geheim adres,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.C.M. Dirven te Etten-Leur,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.A.M. Jansen te Zoetermeer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van
19 januari 2011 en 23 november 2011, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij de beschikking van 19 januari 2011 is de raad, locatie Rotterdam, verzocht om op een zo kort mogelijke termijn een onderzoek in te stellen zoals overwogen in rechtsoverwegingen 8, 9 en 10 van die beschikking en daaromtrent tijdig voor de pro forma datum rapport en advies uit te brengen. De verdere behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot
30 april 2011.
De zaak is op 21 september 2011 mondeling behandeld. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
Bij beschikking van 23 november 2011 is het verzoek van de vader om de raad opdracht te geven hangende het raadsonderzoek proefcontacten tussen hem en de minderjarigen te entameren, afgewezen. De verdere behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 28 april 2012 teneinde het onderzoek door het NIFP te kunnen laten uitvoeren.
De raad heeft bij brief van 11 juni 2012 zijn rapport van 8 juni 2012 met als bijlage het Forensisch Psychologisch onderzoek van het Haags Ambulatorium van 13 maart 2012 aan het hof overgelegd.
De raad heeft bij faxbericht van 20 juli 2012 het hof bericht dat de raad aanwezig zal zijn ter terechtzitting.
De mondelinge behandeling is op 1 augustus 2012 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer M.C. Dors namens de raad.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Het hof handhaaft al hetgeen is overwogen en beslist in zijn beschikkingen van
19 januari 2011 en 23 november 2011.
2. In geschil zijn het gezag ten aanzien van de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (ingeval sprake is van gezamenlijk gezag), dan wel het vast- stellen van een omgangsregeling (ingeval het gezag alleen aan de moeder toekomt).
3. Het hof heeft de raad in zijn tussenbeschikking van 19 januari 2011 verzocht onderzoek te verrichten naar en advies te geven over de vraag of sprake is van gronden om van het uitgangspunt, dat ouders na echtscheiding gezamenlijk met het gezag belast blijven af te wijken, alsmede of sprake is van bezwaren vermeld in artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) die in de weg staan aan vaststelling van een contactregeling tussen de vader en de minderjarigen. Indien dergelijke bezwaren niet bestaan, verzoekt het hof om advies over een passende contactregeling.
Daarnaast is de raad, locatie Rotterdam, verzocht een deskundigenonderzoek te laten verrichten, ten behoeve van welk onderzoek de volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd:
1. Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de vader en de moeder te beschrijven?
2. Wat zijn de mogelijkheden en beperkingen om gezamenlijk gezag uit te oefenen, gelet op de communicatie tussen de ouders en de visie van elk van hen op opvoeden?
3. Hoe worden de mogelijkheden en beperkingen van de vader ingeschat om de omgang met de minderjarigen vorm te geven?
4. Hoe worden de mogelijkheden en beperkingen van de moeder ingeschat om omgang tussen de minderjarigen en hun vader te ondersteunen?
5. Wat zijn de mogelijkheden en/of beperkingen van elk van de ouders om de communicatie omtrent het contact van de vader met de minderjarigen mogelijk te maken?
6. Wat zijn (contra-) indicaties op het gebied van hulpverlening en begeleiding? (graag aangeven in welke vorm, op wie gericht, welke doelstelling, en in hoeverre zij in staat en bereid zijn van hulpverlening te profiteren)
7. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot te nemen beslissingen inzake de gezagsvoorziening over de minderjarigen en de eventuele contactregeling van de minderjarigen met hun vader?
4. De raad adviseert in zijn raadsrapport van 8 juni 2012 (hierna: het raadsrapport) om de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag. Ten aanzien van de zorgregeling adviseert de raad het recht op contact te schorsen, dan wel het recht op omgang te ontzeggen, omdat omgang ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van de minderjarigen.
5. De moeder onderschrijft de conclusie van de raad.
6. De vader kan zich niet verenigen met de conclusies van de raad. Hij stelt zich op het standpunt dat uit zowel het raadsrapport als het Forensisch Psychologisch onderzoek van het Haags Ambulatorium van 13 maart 2012 (hierna: het psychologisch onderzoek) enkel zijn frustratie naar voren komt, die haar oorzaak vindt in het gegeven dat hij de minderjarigen al zes jaar niet heeft gezien. In beide rapporten wordt daarnaast teruggegrepen op verouderde informatie. In de visie van de vader stelt de moeder voorts haar eigen belang voorop op het moment dat zij stelt rust nodig te hebben om er voor de minderjarigen te zijn. De angst van de moeder voor ontvoering van de minderjarigen door de vader is onterecht. De vader is zich volop aan het ontwikkelen en hij wortelt zich in de Nederlandse samenleving. Hij heeft inmiddels een HBO-studie afgerond en hij wil een toekomst in Nederland opbouwen mede in het belang van de minderjarigen. De vader is verder bereid om aan zichzelf te werken, maar alleen indien de moeder dit ook zal doen. Ook is de vader bereid om aan een mediationtraject deel te nemen.
Gezag
7. Aan de orde is de vraag of er gronden aanwezig zijn het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarigen te beëindigen en de moeder alleen met het gezag te belasten. Op grond van artikel 1:251a lid 1 van het BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8. Het hof stelt voorop dat een gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren, kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden.
9. Het hof overweegt als volgt. De vader mist introspectief vermogen, is zich niet erg bewust van zijn eigen problemen en mist inzicht in zijn eigen gedrag. Bij de moeder zorgt hoogoplopende stress, als de draaglast haar draagkracht te veel overschrijdt, er voor dat zij uit balans raakt. Naar de mening van de raad, zoals verwoord in het raadsrapport, zal de vader door zijn eigen problematiek/persoonlijkheid, zoals deze naar voren komt in het forensisch psychologisch onderzoek, weinig rekening kunnen houden met de moeder en haar gevoelens. De kenmerken van de moeder, zoals beschreven in het rapport van het forensisch psychologisch onderzoek, zullen (op negatieve wijze) worden versterkt door de contacten met de vader, die gezien zijn kenmerken moeilijk in balans zal kunnen blijven. Het gevolg hiervan zal zijn een aanzienlijke kans op oplopende conflicten. Met de raad acht het hof aannemelijk dat gelet op het vorenstaande een constructieve communicatie tussen de ouders thans praktisch niet te creëren is. In lijn met het advies van de raad is het hof dan ook van oordeel dat het in verband met de verdere ontwikkeling van de minderjarigen in dit geval noodzakelijk is dat de moeder alleen met het gezag over de minderjarigen wordt belast nu geen basis aanwezig is voor de uitoefening van een gezamenlijk gezag over de minderjarigen. Indien het gezamenlijk gezag in stand zou blijven, dreigen de minderjarigen klem of verloren te geraken tussen de ouders. Het hof verwacht voorts niet dat de communicatie tussen de ouders binnen afzienbare tijd zodanig zal verbeteren, dat zij gezamenlijk het gezag over de minderjarigen kunnen uitoefenen. Mitsdien zal het hof de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en het inleidende verzoek van de moeder inhoudende haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen alsnog toewijzen.
Omgang
10. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:377a lid 1 van het BW een kind recht op omgang heeft met de niet met het gezag belaste ouder. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts indien sprake is van één van de in het derde lid van gemeld artikel opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
11. Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat sprake is van een ernstig verstoorde vertrouwensrelatie tussen de ouders waardoor zij niet in staat zijn met elkaar te communiceren en zelfstandig vorm te geven aan een omgangsregeling. In het bijzonder is het hof gebleken dat indien op dit moment een omgangsregeling bepaald zou worden, de ontwikkeling van de minderjarigen zeer onder druk komt te staan. De minderjarigen zullen bij het opstarten van een omgangsregeling met de vader begeleiding nodig hebben van zowel de vader als de moeder en met de raad acht het hof de ouders daartoe op dit moment niet in staat. Voor zowel de vader als de moeder staat de raad een professioneel hulpverleningstraject voor alvorens er gedacht kan worden aan omgang tussen de vader en de minderjarigen. Mede gelet op de jonge leeftijd van de minderjarigen, acht het hof, het advies van de raad in aanmerking nemende, het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen in strijd met zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Het hof acht daarom gronden aanwezig om de vader het recht op omgang met de minderjarigen te ontzeggen. Dit betekent dat, voorzover de rechtbank het verzoek van de vader tot omgang heeft afgewezen, de bestreden beschikking te dien aanzien zal worden vernietigd.
12. Niettegenstaande het vorenstaande geeft het hof zowel de moeder als de vader dringend in overweging om - conform het advies van de raad en in het belang van de minderjarigen - voor zichzelf hulp te zoeken, de moeder om haar draagkracht te vergroten door emotioneel stabieler te worden en de vader om meer inzicht te krijgen in zijn eigen rol in het geheel door het onderkennen van zijn tekortkomingen en te proberen een meer open en minder defensieve houding aan te nemen. Na dit hulpverleningstraject is het hof met de raad van oordeel dat het wenselijk zou zijn als de ouders in mediation gaan. Het hof merkt daarbij op dat een ontzegging van omgang tussen een ouder en een kind een in tijd beperkt karakter heeft en dat het de taak is van beide ouders, waar mogelijk, de gronden voor een ontzegging van omgang weg te nemen.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover die het gezag over de minderjarigen betreft en voor zover daarbij het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat voortaan alleen de moeder het gezag over de minderjarigen zal uitoefenen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te ‘s-Gravenhage;
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarigen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van den Wildenberg en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2012.