ECLI:NL:GHSGR:2012:BY3762

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.103.731-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • Kamminga
  • Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en kostenveroordeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, ging het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie en de kostenveroordeling. De uitspraak vond plaats op 17 oktober 2012, onder zaaknummer 200.103.731/01. De man, verzoeker in hoger beroep, stelde dat hij geen draagkracht had om de vastgestelde partneralimentatie van € 1.000,- per maand te betalen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, had verzocht om deze alimentatie met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Tijdens de behandeling op 6 september 2012 was het hof van oordeel dat de behoefte van de vrouw aan de alimentatie niet in geschil was, maar dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij geen draagkracht had. Hij had slechts een verouderde betalingsspecificatie van het UWV overgelegd en geen relevante financiële stukken om zijn situatie te onderbouwen.

Het hof oordeelde dat de man niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de alimentatie te betalen en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. Daarnaast werd de man veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, die aan de zijde van de vrouw waren begroot op € 2.079,--. Het hof wees het verzoek van de man om de kosten van de vrouw te veroordelen af, omdat hij de procedure in hoger beroep nodeloos had ingesteld. De beslissing van het hof werd genomen met inachtneming van de eerdere tussenbeschikking van 13 juni 2012, waarin de echtscheiding was uitgesproken en de behandeling van andere verzoeken was aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 17 oktober 2012
Zaaknummer : 200.103.731/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 11-3150
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.D.R. Schoonderbeek te Soest,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. drs. J.F.M. van Weegberg te 's-Gravenhage.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 13 juni 2012 waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij die beschikking heeft het hof, voor zover thans van belang, de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover daarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en bepaald dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de overige verzoeken zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
De behandeling van de zaak is op 6 september 2012 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof handhaaft al hetgeen het in zijn tussenbeschikking heeft overwogen en beslist.
2.In geschil is thans nog de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vrouw, te bepalen dat de man als uitkering tot levensonderhoud een bedrag van € 1.000,- per maand dient te voldoen, toegewezen met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidende verzoek van de vrouw tot het bepalen van een uitkering tot levensonderhoud af te wijzen, kosten rechtens.
4. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren, althans zijn hoger beroep af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties.
Partneralimentatie
5. De man stelt zich op het standpunt dat hij de draagkracht mist om de door de vrouw gevorderde partneralimentatie te betalen. De man ontving voorheen een Ziektewetuitkering en ontvangt thans een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW-uitkering). Op de laatstgemelde uitkering is bovendien beslag gelegd, in verband met onder meer aanzienlijke schulden die dateren uit het huwelijk van partijen, waardoor hij in feite slechts een bedrag ter hoogte van de beslagvrije voet ontvangt, aldus de man.
6. De vrouw betoogt dat de man nog altijd niet aantoont dat hij de draagkracht mist om de partneralimentatie te voldoen. Hij geeft geen inzage in zijn financiële situatie noch in die van zijn nieuwe partner. Verder is onduidelijk op welke wijze de schulden in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap worden betrokken, nu de verdeling door de rechtbank is aangehouden. Tot slot laat de man na een draagkrachtberekening over te leggen.
7. Het hof overweegt als volgt. De behoefte van de vrouw aan de door haar verzochte uitkering tot levensonderhoud is niet in geschil. Uitsluitend de draagkracht van de man is aan de orde.
De man is in hoger beroep gekomen, stellende dat hij geen draagkracht heeft om de vastgestelde partneralimentatie te betalen. Het had op zijn weg gelegen om zijn stellingen deugdelijk, met relevante en recente financiële stukken, te onderbouwen. De man heeft dit ook in hoger beroep nagelaten, nu hij met betrekking tot zijn inkomen enkel een betalingsspecificatie van het UWV heeft overgelegd, daterend van oktober 2011 en met betrekking tot (het totaal van de) openstaande schulden in het geheel geen stukken heeft overgelegd. Het hof kan op deze wijze zijn draagkracht niet beoordelen. Het hof is dan ook van oordeel dat de man niet dan wel onvoldoende onderbouwd heeft betwist dat hij draagkracht heeft om de door de rechtbank bepaalde uitkering tot levensonderhoud te voldoen. Het hof zal de bestreden beschikking voor zover het de partneralimentatie betreft dan ook bekrachtigen.
Proceskostenveroordeling
8. Naar het oordeel van het hof heeft de man de procedure in hoger beroep nodeloos ingesteld. De rechtbank was reeds van oordeel dat de man heeft nagelaten zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht heeft te onderbouwen met stukken waaruit zijn inkomen blijkt en waaruit blijkt of en zo ja, hoeveel op genoemde schulden door de man wordt afgelost. Het lag, zeker tegen die achtergrond, op de weg van de man het hof alsnog deugdelijk te informeren. De man heeft het hof echter geen enkele inhoudelijke informatie verstrekt op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank zou kunnen komen. Het hof acht het daarom redelijk en billijk om - anders dan de vrouw verzoekt - de man enkel te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Het verzoek van de man tot een proceskostenveroordeling van de vrouw zal het hof dan ook afwijzen.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de man in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw begroot op € 2.079,--, gespecificeerd als volgt:
- € 1.788,-- salaris van de advocaat, en
- € 291,-- griffierecht,
en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Kamminga en Mulder, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2012.