ECLI:NL:GHSGR:2012:BY3874

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.107.720-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Kamminga
  • Van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en DNA-onderzoek in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de vaststelling van kinderalimentatie in hoger beroep. De vrouw is op 4 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 april 2012, waarin haar verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige werd afgewezen. De man heeft op 26 juli 2012 een verweerschrift ingediend. De rechtbank had eerder, op 26 september 2011, een DNA-onderzoek gelast om te bepalen of de man de biologische vader van de minderjarige is. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en een kinderalimentatie van € 250,-- per maand vast te stellen, ingaande 1 april 2011, met de kosten van het DNA-onderzoek ten laste van de man. De man verzet zich tegen het beroep en vraagt om bekrachtiging van de beschikking.

Het hof beoordeelt de gang van zaken rondom het DNA-onderzoek en de identificatie van de man. De man heeft verklaard dat hij een monster van zijn wangslijmvlies heeft laten afnemen door zijn huisarts, die ook zijn paspoort ter identificatie heeft gecontroleerd. Het hof acht deze gang van zaken aannemelijk en concludeert dat het DNA-materiaal daadwerkelijk van de man afkomstig is. Hierdoor wordt het vaderschap van de man over de minderjarige uitgesloten.

Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en oordeelt dat de kosten van het deskundigenbericht ten laste van de vrouw komen, aangezien zij in eerste aanleg heeft gesteld dat de man de verwekker van de minderjarige moet zijn geweest, wat niet is gebleken. De uitspraak is gedaan door de rechters Husson, Kamminga en Van Wijk, en is openbaar uitgesproken op 21 november 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 21 november 2012
Zaaknummer : 200.107.720/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 11-742
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P. van Baaren te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.H.J. Strak te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 4 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 april 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 26 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 13 juli 2012 een brief van 12 juli 2012 met bijlagen.
De zaak is op 27 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting was aanwezig de advocaat van de vrouw.
De vrouw, de man en de advocaat van de man zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden.
Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 11 oktober 2012 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 26 september 2011 van de rechtbank Rotterdam.
Bij beschikking van 26 september 2011 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, alvorens verder te beslissen een DNA-onderzoek bepaald ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van de na te noemen minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 2007 te [geboorteplaats] (hierna verder: de minderjarige), afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, van de zijde van de man bij het hof op 12 oktober 2012 een brief met bijlage ingekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarige.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt: nadat een nieuw DNA-onderzoek is gelast), opnieuw beschikkende, vast te stellen dat aan haar toekomt een kinderalimentatie toekomt van € 250,-- per maand, ingaande 1 april 2011, met bepaling dat de kosten van beide forensische onderzoeken ten laste van de man komen.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover nodig met aanvulling van de gronden, het verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren en/of af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat het slijmvlies, waarop het DNA-onderzoek is gebaseerd, afkomstig is van de man, zodat de rechtbank haar beslissing op onjuiste informatie baseert. De vrouw wenst een nieuw DNA-onderzoek waarbij zij zelf aanwezig kan zijn om de man te controleren en identificeren.
5. De man stelt zich op het standpunt dat het DNA-onderzoek op juiste wijze is afgenomen, zodat een nieuw onderzoek niet noodzakelijk is.
6. Het hof overweegt als volgt. In het rapport van het Forensisch Labaratorium voor DNA-Onderzoek (FLDO) van het Centrum voor Humane en Klinische Genetica van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) van 16 december 2011 (hierna verder: het deskundigenbericht) wordt geconcludeerd dat het is uitgesloten dat de man de biologisch vader van de minderjarige is.
Uit het deskundigenbericht blijkt naar het oordeel van het hof vooreerst onvoldoende duidelijk wie het bericht heeft opgemaakt; het bericht is ondertekend door zowel prof. dr. P. de Knijff als door drs. T. Kraaijenbrink. Voorts blijkt uit het rapport niet duidelijk of de afname van het DNA-materiaal namens de deskundige (door na te noemen huisarts) na deugdelijke identificatie van de man is geschied. In het deskundigenbericht is in dat verband enkel melding gemaakt van een tussenpersoon, de huisarts [X], en wordt vermeld dat op 10 november 2011 een wangslijmvliesmonster is ontvangen. Daarnaast geeft het rapport geen toelichting op de procedure van de afname van het wangslijmvliesmonster en maakt het slechts melding van de omstandigheid dat de deskundige bij het onderzoek en de rapportage gebruik maakt van de infrastructuur, voorschriften en kwaliteitsborgingssystematiek van het FLDO zonder de relevante stukken hieromtrent in het rapport bij te sluiten dan wel dat in het rapport toe te lichten.
7. Uit de verklaringen van de man ter terechtzitting begrijpt het hof dat de gang van zaken als volgt is geweest. De man heeft na de bestreden beschikking van het LUMC een brief ontvangen waarin het verzoek is gedaan om contact op te nemen met zijn huisarts om een monster van zijn wangslijmvlies te laten afnemen. In de brief is verder medegedeeld dat hij bij deze gelegenheid ter identificatie zijn paspoort moet meenemen. De man licht verder toe dat hij daarop contact heeft opgenomen met voornoemde [X], al sinds 17 jaar de huisarts van de man, om een afspraak te maken voor afname van voormeld monster. Deze afspraak heeft pas enkele dagen na dit telefonisch contact daadwerkelijk plaatsgevonden aangezien [X] in verband met de afname eerst nog een set monsterafnemers moest opvragen. [X] heeft ter gelegenheid van het afnemen van het monster, naar verklaring van de man, ook een kopie van zijn paspoort gemaakt.
8. Het hof acht voormelde gang van zaken aannemelijk en gaat ervan uit dat [X] een monster bij de man heeft afgenomen en vervolgens het monster, tezamen met een kopie van het paspoort van de man, (al dan niet aangetekend) naar het LUMC heeft gezonden. Het hof overweegt daarbij nog dat het voorts aannemelijk acht dat de identificatie van de man door [X] deugdelijk is geschied, en dat het wangslijmvlies- monster daadwerkelijk afkomstig is van de man, nu het in het deskundigenbericht vermelde legitimatienummer van de persoon van wie de monsterafname heeft plaatsgevonden overeenkomt met het paspoortnummer van de man, blijkens de op 12 oktober 2012 bij het hof ingekomen kopie van het paspoort van de man. De daarop voorkomende foto is naar het oordeel van het hof inderdaad de foto van de man. Het hof betrekt daarbij de eigen waarneming van het hof (van het voorkomen) van de man ter zitting. Een en ander laat naar het oordeel van het hof - wat er zij van de overige door het hof hiervoor gememoreerde tekortkomingen bij de rapportage - geen andere conclusie toe dan dat het hof geen enkele aanleiding ziet om de uitslag van het deskundigenbericht niet in zijn beoordeling te betrekken. Dat betekent dat het vaderschap van de man over de minderjarige is uitgesloten. Het hof zal mitsdien de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
9. Ten aanzien van de kosten van het deskundigenbericht is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat de kosten daarvan ad € 1.071,-- (inclusief omzetbelasting) ten laste van de vrouw moeten worden gebracht. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt daarbij nog dat de vrouw in eerste aanleg heeft gesteld dat de man de verwekker moet zijn geweest van de minderjarige en dat zij om een afstammingsonderzoek heeft verzocht, maar dat de man de verwekker niet is.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en Van Wijk, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2012.