ECLI:NL:GHSGR:2012:BY4522

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.100.705-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Labohm
  • M. Mink
  • J. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie met internationale aspecten en draagkrachtbeoordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de partneralimentatie tussen een man en een vrouw, waarbij internationale aspecten een belangrijke rol spelen. De man, woonachtig in Zwitserland, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn alimentatieverplichting werd vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel appel ingesteld. De rechtsstrijd concentreert zich op de draagkracht van de man, zowel voor als na zijn 65ste levensjaar, en de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Het hof heeft vastgesteld dat de man een bruto pensioeninkomen heeft van CHF 152.388,85 per jaar, met een netto inkomen van CHF 122.688,85. De rechtbank had eerder de partneralimentatie vastgesteld op € 7.000,-- per maand, maar het hof heeft deze beslissing herzien. Het hof heeft geoordeeld dat de man tot 3 februari 2015 een alimentatie van € 3.431,40 per maand moet betalen, en daarna op nihil moet worden gesteld. De beslissing is gebaseerd op de beoordeling van de draagkracht van de man, rekening houdend met zijn inkomen en de kosten van levensonderhoud in Zwitserland. Het hof heeft ook geoordeeld dat de wettelijke indexering van de alimentatie niet van toepassing is, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de complexiteit van alimentatiezaken met internationale elementen en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke financiële situatie van de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 31 oktober 2012
Zaaknummer : 200.100.705/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 10-3000
[appellant],
wonende te Zwitserland,
verzoeker in hoger beroep, tevens verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. van Riet-Holst te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, tevens verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.A. Weenink te Amsterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 17 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 oktober 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 21 maart 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 16 mei 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 23 januari 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 31 januari 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 7 februari 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 17 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 17 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 27 juli 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 5 oktober 2005 van dit hof, de tussenbeschikking van 20 april 2011 en de tussenbeschikking van 18 juli 2011, beiden van de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van dit hof van 5 oktober 2005 is de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ten laste van de man bepaald op € 7.000,-- per maand.
Bij beschikking van 20 april 2011 heeft de rechtbank de beschikking van 5 oktober 2005, alsmede het convenant van 19 augustus 2005 gewijzigd, in die zin dat de daarbij bepaalde casu quo door partijen overeengekomen, door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 20 april 2011 voorlopig wordt bepaald op € 2.100,-- per maand; de beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft, alvorens verder te beslissen, de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 juli 2011 pro forma in afwachting van de door haar bij partijen opgevraagde stukken.
Bij beschikking van 18 juli 2011 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 september 2011 pro forma, in afwachting van de schriftelijke reacties van partijen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 5 oktober 2005 van het hof ’s-Gravenhage, alsmede het convenant van 19 augustus 2005 gewijzigd, in die zin dat de daarbij door het hof bepaalde casu quo door partijen overeengekomen, door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 1 september 2010 wordt bepaald op € 5.143,33 per maand en met ingang van 3 februari 2015 op € 1.557,48 per maand, jaarlijks per 1 januari geïndexeerd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hetgeen meer of anders is verzocht is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de man alsnog in zijn oorspronkelijk verzoek ontvankelijk te verklaren, inhoudende dat de partneralimentatie met ingang van 1 september 2010 wordt vastgesteld op € 2.380,70 per maand tot aan 3 februari 2015, het jaar waarop de man 65 wordt en vanaf die datum op nihil en voorts met uitsluiting van de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2011.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de grieven van de man ongegrond te verklaren. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof de beschikkingen van 20 april 2011 en 21 oktober 2011 te vernietigen op de punten waartegen de vrouw heeft gegriefd, alsmede, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de man alsnog af te wijzen en hem in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep te veroordelen, met bekrachtiging van de overwegingen van de rechtbank, voor zover de vrouw daartegen niet heeft gegriefd.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof de aanvullende grief daarbij te betrekken. Hij verzoekt het hof de vrouw in haar incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar grieven af te wijzen.
Wijziging van omstandigheden
5. Nu niet in geschil is dat er sprake is van een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), zal worden beoordeeld of de door de man te betalen partneralimentatie dient te worden gewijzigd, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.
Omvang rechtsstrijd
6. Het hof stelt voorop dat de rechtsstrijd van partijen zich beperkt tot de volgende kwesties:
- de draagkracht van de man in de periode tot zijn 65ste levensjaar, in het bijzonder de na te melden schadeloosstelling, een aantal lasten, het prijspeil in Zwitserland, de indexering, de wisselkoersen en de belastingdruk in Zwitserland;
- de alimentatieverplichting van de man na zijn 65ste levensjaar;
- de ingangsdatum;
- een proceskostenveroordeling.
Het hof zal hetgeen partijen in hun principaal, respectievelijk incidenteel hoger beroep hebben aangevoerd, gezamenlijk behandelen.
Draagkracht van de man tot 3 februari 2015
Inkomen van de man
7. De rechtsvraag die partijen verdeeld houdt is of het deel van de schadeloosstelling ad CHF 302.124,- die de man bij de beëindiging van zij dienstverband heeft gekregen, moet worden toegerekend over de periode van zijn ontslag tot aan zijn 65-jarige leeftijd of tot aan zijn dood. In het eerste geval dient het bedrag van € 302.124,-- verdeeld te worden over 54 maanden en in het tweede geval over 19,6 jaar.
8. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het bedrag van CHF 3012.124,-- bestemd is voor de aanvulling van zijn inkomen van datum ontslag tot aan zijn 65-jarige leeftijd. Het betreft dus de periode van 1 september 2010 tot 3 februari 2015. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Als het bedrag van CHF 302.124,-- wordt toegerekend over een periode van 54 maanden komt dit neer op een bedrag van CHF 5.595,-- per maand.
9. Met betrekking tot het bedrag van CHF 682.424,-- acht het hof aangetoond dat dit bedrag betrekking heeft op het op peil houden van de oudedagsvoorziening van de man na zijn 65- jarige leeftijd. Het hof verwijst in deze naar punt 3 van de pleitaantekeningen van de man alsmede naar productie 5 en productie 7 van het verzoek in eerste aanleg.
10. Het hof is daarbij van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het inkomen van de man niet moet worden verhoogd met rendement op zijn vermogen. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is door de vrouw niets naar voren gebracht dat noopt tot een ander oordeel.
11. Het totale inkomen van de man bedraagt dan derhalve, zoals door de rechtbank is berekend:
Pensioeninkomen bruto per jaar CHF 152.388,85
Cantonale en federale belastingen CHF 29.700,--
Pensioeninkomen netto per jaar CHF 122.688,85
ofwel netto per maand CHF 10.224,07
ander netto inkomen per maand CHF 5.595,--
in totaal netto per maand CHF 15.819,07
Verdere beoordeling van de draagkracht van de man
12. Gelet op het internationale karakter van de onderhavige zaak zal het hof voor de verdere beoordeling van de draagkracht van de man de feitelijke kosten in het land waar hij verblijft, zijnde Zwitserland, in aanmerking nemen en het hof gaat derhalve uit van de door de man als productie 45 bij het beroepschrift overgelegde draagkrachtberekening “Alternatieve tremaberekening”. Dit betekent dat door het hof evenals de rechtbank rekening wordt gehouden met de feitelijke lasten van de man zoals door hem zijn opgevoerd in productie 10 (overgelegd bij het inleidend verzoekschrift wijziging partneralimentatie) en voor zover deze door de vrouw niet zijn betwist.
13. Met betrekking tot het draagkrachtloos inkomen van de man zal het hof, evenals de rechtbank, de benadering van de man volgen en een correctiefactor welvaart hanteren van 141/98, zodat het hof gelijk de rechtbank een bijstandsnorm voor de man hanteert van (afgerond) € 1.324,-- per maand. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op dit punt terecht heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt daarbij nog dat met betrekking tot de stellingen van de vrouw omtrent de correctiefactor onduidelijk is waarop zij deze baseert, terwijl de man zijn stellingen heeft gebaseerd op een prijsvergelijkend onderzoek door Eurostat ten aanzien van voeding, drank en rookwaren.
Evenals de rechtbank zal het hof ook het in de bijstandsnorm begrepen bedrag van de gemiddelde basishuur met die factor aanpassen: € 302,-- in plaats van € 210,-- per maand.
14. Ten aanzien van de door de vrouw betwiste lasten overweegt het hof als volgt.
Kosten van de huishoudelijke hulp
15. Ten aanzien van de kosten van de huishoudelijke hulp van CHF 2.400,-- per jaar is het hof met de rechtbank van oordeel dat met deze kosten rekening moet worden gehouden, mede gelet op het feit dat de rechtbank in haar beschikking van 17 december 2004 deze kosten gelijk heeft gesteld met de door de vrouw opgevoerde kosten. Daar komt bij dat het hof van oordeel is dat deze kosten, gelet op de welstand van partijen en hun maatschappelijke positie, voor de man als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt.
Ziektekosten
16. In het kader van de maandelijkse ziektekostenpremie zal het hof rekening houden met een bedrag van CHF 637,30 per maand, zoals blijkt uit de door de man overgelegde polis ziektekostenverzekering voor het jaar 2012. Daarnaast acht het hof het redelijk om rekening te houden met de door de man opgevoerde niet vergoede ziektekosten (een verplicht en vrijwillig eigen risico) van jaarlijks CHF 4.000,-- nu het hof het aannemelijk acht dat de man deze kosten zal maken. Dat deze last een afwijking vormt van de in de tremanormen in aanmerking genomen (maximale) ziektekosten, zoals door de vrouw wordt betoogd, doet aan vorenstaande niet af.
AVS-premie
17. In afwijking van de rechtbank zal het hof (slechts) tot aan het moment dat de man de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, rekening houden met een door hem verschuldigde AVS-premie van € 10.120,-- per jaar, welk bedrag overeenstemt met de stellingen van de man. Anders dan de vrouw betoogt, acht het hof het niet noodzakelijk dat de man in dit kader zijn aangifte voor het jaar 2011 overlegt nu het hof deze last aannemelijk oordeelt. Sprake is van een consistente situatie, inhoudende dat de man in het buitenland woonachtig is, hij in Nederland niet meer verzekerd is voor de Algemene Ouderdomswet (“AOW”), hij zich vrijwillig verzekerd heeft in Zwitserland, thans ontslagen is en geen werkzaamheden meer verricht.
18. Voorts is tussen partijen in geschil tegen welke wisselkoers voormeld inkomen en de lasten van de man, welke in Zwitserse franken zijn gesteld, moeten worden omgerekend naar euro’s. In de visie van de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte een te hoge wisselkoers gehanteerd van € 1,-- = CHF 1,30. Zij voert daartoe aan dat de wisselkoers CHF ten opzichte van de euro al jaren een dalende lijn laat zien. De vrouw acht een wisselkoers van 1,2067 per 19 maart 2012 reëel. De man heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
19. Gelet op hetgeen door het hof in het hiernavolgende onder rechtsoverweging 25 overwogene met betrekking tot de tot de vast te stellen ingangsdatum van de gewijzigde partneralimentatie, zal het hof voor de wisselkoers aansluiting zoeken bij de gemiddelde wisselkoers van over 2010, zijnde € 1,-- = CHF 1,25 ofwel CHF 1,00 = € 0,80.
20. Op grond van vorengaande, becijfert het hof de draagkracht van de man voor de periode tot 3 februari 2015, het moment dat de man de 65-jarige leeftijd bereikt, als volgt.
Totaal pensioeninkomen:
in totaal netto per maand CHF 15.819,07
is in euro’s netto per maand € 12.655,26
Draagkrachtloos inkomen per maand:
aangepaste bedrag bijstandsnorm € 1.324,--
aangepast bedrag correctie huur € 302,--
€ 1.022,--
Maandelijkse lasten:
huur CHF 22.000,-- per jaar € 1.466,67
kosten huishoudelijke hulp CHF 2.400,-- per jaar € 160--
ziektekostenpremie CHF 7.000,-- per jaar € 466,67
niet vergoede ziektekosten CHF 4.000,-- per jaar € 266,67
AVS-premie CHF 10.120,-- per jaar € 674,67
_______________ +
€ 3.034,68
______________ -
Draagkrachtruimte € 8.598,58
waarvan 70% ofwel € 6.019,--
beschikbaar is voor partneralimentatie.
21. De rechtbank is bij de berekening van de draagkracht van de man met betrekking tot zijn inkomen in Zwitserland uitgegaan van een belastingdruk aldaar van 15,9%. Vervolgens heeft de rechtbank het bedrag dat aan de man als partneralimentatie wordt opgelegd, verhoogd met het fiscale voordeel dat hij volgens het Zwitserse belastingwetgeving geniet door betaling van partneralimentatie, nu het daarmee corresponderende deel van zijn inkomen in Zwitserland fiscaal niet belast is. Nu de vrouw hier ook van uitgaat en zij voorstaat hetgeen de rechtbank heeft beslist, zal het hof voorbij gaan aan de grief van de vrouw dienaangaande.
Conclusie
22. Rekeninghoudend met het fiscaal voordeel volgens het Zwitserse belastingtarief, laat de draagkracht van de man in de periode tot 3 februari 2015 de door de rechtbank Rotterdam bepaalde partneralimentatie van € 7.000,-- per maand toe.
Ingangsdatum
23. De vrouw betoogt dat voor de bepaling van een wijziging van de partneralimentatie de ingangsdatum 1 januari 2011 moet zijn en niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, 1 september 2010. Nu de man in 2010, ondanks zijn ontslag per 31 augustus 2010, voldoende inkomen heeft gehad voor doorbetaling van de overeengekomen partneralimentatie, kan van een eventuele wijziging met terugwerkende kracht geen sprake zijn.
24. De man voert verweer en stelt dat de rechtbank terecht en op goede gronden de ingangsdatum voor de gewijzigde partneralimentatie terecht heeft bepaald zoals zij heeft gedaan, aangezien de vrouw op een redelijke termijn voorafgaande aan deze ingangsdatum van de hele situatie op de hoogte is gesteld.
25. Het hof overweegt als volgt met betrekking tot de vast te stellen ingangsdatum van de gewijzigde partneralimentatie. Het hof acht het, gezien de omstandigheid de arbeidsovereenkomst van de man is ontbonden op 1 september 2010, hetgeen de vrouw wist, evenals de rechtbank redelijk om de ingangsdatum van de gewijzigde partneralimentatie vast te stellen op 1 september 2010.
Draagkracht van de man met ingang van 3 februari 2015
26. Het hof becijfert de draagkracht van de man voor de periode met ingang van 3 februari 2015 (het moment dat de man de 65-jarige leeftijd bereikt) tot 1 januari 2016 (het moment dat de vrouw de 65-jarige leeftijd bereikt), als volgt.
Totaal pensioeninkomen:
Pensioeninkomen bruto per jaar CHF 152.388,85
Cantonale en federale belastingen CHF 29.700,--
Pensioeninkomen netto per jaar CHF 122.688,85
ofwel netto per maand CHF 10.224,07
is in euro’s netto per maand € 8.179,26
Draagkrachtloos inkomen per maand:
(gelijk als overwogen onder rechtsoverweging 20) € 4.056,68
_____________ -
Draagkrachtruimte € 4.122,58
waarvan 70% ofwel € 2.885,81
beschikbaar is voor partneralimentatie.
27. Rekeninghoudend met het fiscaal voordeel volgens het Zwitserse belastingtarief, laat de draagkracht van de man in de periode met ingang van 3 februari 2015 tot 1 januari 2016 een partneralimentatie toe van € 3.431,40 per maand.
Alimentatieverplichting van de man na 1 januari 2016
28. In de visie van de man is hij na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet langer alimentatieplichtig jegens de vrouw. Partijen hebben bij convenant van 19 augustus 2005 namelijk het gemeenschappelijk vermogen bij helfte verdeeld en de ouderdomspensioenaanspraken uitputtend geregeld. Bovendien heeft ieder der partijen recht op AOW (de man via een vergelijkbare Zwitserse overheidsregeling), zodat niet valt in te zien waarom nog sprake is van behoefte aan de zijde van de vrouw op een aanvullende alimentatie ten laste van het pensioeninkomen van de man. Dat de man als gevolg van zijn vervroegde pensionering een enigszins verbeterd pensioeninkomen heeft dan de thans bekende CHF 152.372,-- per jaar doet hier niet aan af.
29. De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat in het echtscheidingsconvenant van partijen geen duurbeperking is opgenomen en uit het feit dat partijen pensioenafspraken hebben gemaakt, mag ook geen duurbeperking worden afgeleid. Subsidiair betoogt de vrouw dat haar huwelijksgerelateerde behoefte thans geïndexeerd € 7.912,04 per maand bedraagt, terwijl zij met ingang van 3 februari 2015 (de datum waarop de man de 65-jarige leeftijd bereikt) nog geen pensioen zal ontvangen, hoewel zij op dat moment nog wel alimentatiegerechtigd is. Aangezien er nog bijna drie jaren tot aan dat moment te gaan zijn en onzeker is hoe de inkomens- en vermogenssituatie van partijen er op dat moment uit zal zien, is de vrouw van mening dat de rechtbank op die situatie vooruit is gelopen door nu al een uitspraak hierover te geven.
30. Het hof stelt voorop dat de man ter terechtzitting heeft verzocht om limitering van de alimentatieduur (punt 5 van de overgelegde pleitnotities). In het petitum is namens de man echter verzocht om een nihilstelling van de partneralimentatie. Het hof overweegt hieromtrent dat het de man in beginsel vrij staat, nu het een zaak van levensonderhoud betreft, zijn verzoek te wijzigen. Naar het oordeel van het hof heeft de man echter niet voldaan aan de zware stelplicht welke op de man rust ter zake van een verzoek tot limitering van de partneralimentatie. Voor zover de man derhalve heeft verzocht om een limitering, zal het hof dit verzoek afwijzen. Gelet op het vorenstaande zal het hof in het hiernavolgende het verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie per 3 februari 2015 (het moment dat de man de 65-jarige leeftijd bereikt) beoordelen.
31. Het hof overweegt vervolgens als volgt. In 2005 zijn de pensioenen van partijen zoals tot op dat moment opgebouwd verdeeld, hetgeen destijds in overeenstemming was met de bedoeling van partijen namelijk om de pensioenrechten die tijdens het huwelijk waren opgebouwd bij helfte te verdelen. In de jaren daarna heeft de man zelf nog pensioenrechten opgebouwd. De rechtbank heeft, alle omstandigheden in aanmerking genomen ook een hoge partneralimentatie bepaald. Hiervan betaalt de vrouw onder meer, naar het hof is gebleken, een lijfrente, die mogelijk bedoeld is om als een aanvullende pensioenuitkering voor de vrouw te fungeren voor de periode nadat zij de 65-jarige leeftijd heeft bereikt. Gezien het vorenstaande, hetgeen in het convenant overeen is gekomen en de redelijkheid en billijkheid, zal het hof de partneralimentatie op nihil stellen op het moment dat de vrouw de 65-jarige leeftijd bereikt, derhalve per 1 januari 2016. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw vanaf die datum in haar eigenlevensonderhoud kan voorzien aangezien zij dan eveneens een AOW uitkering krijgt. Voorts is het hof van oordeel dat de huwelijksgerelateerde behoefte als gevolg van tijdsverloop - partijen zijn in 2004 gescheiden - is afgenomen en de vrouw uit haar vermogen en inkomen in haar levensonderhoud kan voorzien. Naar mate de scheiding verder in het verleden ligt neemt de lotsverbondenheid van het huwelijk als basis waarop de onderhoudsverplichting is gegrond af.
Indexering
32. De man klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op de partneralimentatie de wettelijke indexering van toepassing is. Gegeven het vaststaande feit dat het prijspeil en de kosten van levensonderhoud in Zwitserland op een hoger niveau liggen dan in Nederland, valt niet in te zien dat een in Nederland door de overheid ten behoeve van de Nederlandse samenleving ingevoerde indexering doorgevoerd wordt en aldus leidt tot een verhoging van de verschuldigde partneralimentatie.
33. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
34. Het hof overweegt als volgt. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de wettelijke indexering in de onderhavige zaak moet worden uitgesloten. Het hof overweegt daartoe dat door de man is aangetoond dat zijn inkomen niet zoveel stijgt als het loonindexcijfer indiceert. Geen sprake is van een verhoogd geldelijk inkomen van de man bij overigens gelijkblijvende omstandigheden. De grief van de man dienaangaande slaagt.
35. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd en zal het verzoek van de vrouw inhoudende een deskundige te benoemen derhalve afwijzen.
Proceskostenveroordeling
36. Het hof ziet geen aanleiding om - zoals de vrouw heeft verzocht - de man te veroordelen in de proceskosten, en zal de kosten tussen partijen, voormalige echtelieden, compenseren.
37. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met wijziging van de beschikking van 5 oktober 2005 van dit hof, alsmede het convenant van 19 augustus 2005 - de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw voor de periode:
- met ingang van 1 september 2010 tot 3 februari 2015 op € 7.000,-- per maand;
- met ingang van 3 februari 2015 tot 1 januari 2016 op € 3.431,40 per maand, en
- met ingang van 1 januari 2016 op nihil, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
sluit de verhoging van rechtswege ingevolge het bepaalde in artikel 1: 402a van het BW op deze bepaalde uitkering tot levensonderhoud uit;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Mink en Van Veen, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2012.