ECLI:NL:GHSGR:2012:BY4705

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.105.902/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Husson
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2012, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen is vastgesteld. De man, verzoeker in hoger beroep, is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof overweegt dat tegen beschikkingen op grond van artikel 822 Rv geen hogere voorzieningen openstaan, behoudens cassatie in het belang der wet. De man heeft op 24 april 2012 hoger beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft eerder, op 12 oktober 2011, een beschikking gegeven waartegen de man te laat in hoger beroep is gekomen. De beroepstermijn was drie maanden na de uitspraak, en de man heeft deze termijn overschreden. Het hof concludeert dat er geen gronden zijn om het appelverbod te doorbreken, aangezien de man onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herziening van de voorlopige voorzieningen rechtvaardigt. De man heeft ook niet aangetoond dat de rechtbank in eerdere beschikkingen onjuiste gegevens heeft gebruikt of dat er sprake is van essentieel vormverzuim. Het hof wijst de man erop dat de onderwerpen die in de beschikking van 11 april 2012 zijn behandeld, uitvoerig ter zitting zijn besproken. De beslissing van het hof is dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 september 2012
Zaaknummer : 200.105.902/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 11-1039
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk ad IJssel,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. van Vliet te Breda.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 24 april 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 april 2012 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is van de zijde van de vrouw op 30 mei 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
Op 31 mei 2012 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep mondeling behandeld. Ter zitting was aanwezig de advocaat van de man. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Nadien is bij het hof van de zijde van de man op 26 juli 2012 een brief van 25 juli 2012 met bijlage ingekomen.
Op 16 augustus 2012 is de mondelinge behandeling van de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep voortgezet.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, van de zijde van de man op 16 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum ingekomen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 20 april 2011 van de rechtbank Rotterdam zijn voorlopige voorzieningen getroffen tussen partijen. In die beschikking is onder meer bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats], € 541,- per maand per kind zal betalen, alsmede dat partijen zijn overeengekomen dat de man de lasten van de echtelijke woning zal voldoen.
Bij beschikking van 12 oktober 2011 van de rechtbank Rotterdam is het verzoek van de man - strekkende tot wijziging van de door de rechtbank Rotterdam in het kader van voorlopige voorzieningen gegeven beschikking van 20 april 2011 - afgewezen. Dit verzoek was onder andere daarop gebaseerd dat de man stelt dat hem na de beschikking van 20 april 2011 is gebleken dat hij vanwege de overgangsregeling geen gebruik kan maken van de fiscale aftrek van de rente en kosten die behoren tot de eigenwoningschuld, zodat het beter is dat hij de vrouw alimentatie betaalt waarmee zij dan de woonlasten voor de echtelijke woning voldoet. Volgens de rechtbank is geen sprake van nieuwe informatie, zodat niet gezegd kan worden dat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man - strekkende tot wijziging van laatstgenoemde beschikking van 12 oktober 2011 van de rechtbank Rotterdam - afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts vast komen staan dat de echtscheidingsbeschikking op 26 april 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de bestreden beschikking, waarbij het verzoek om wijziging van de bij voorlopige voorziening vastgestelde door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook kinderalimentatie, en van de bepaling dat de man de lasten van de echtelijke woning voldoet, is afgewezen.
2. De man verzoekt het hof de beschikkingen van 12 oktober 2011 en 11 april 2012 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man met ingang van 20 april 2011 (de datum van de eerste beschikking voorlopige voorzieningen, tevens zijnde de ingangsdatum van die voorzieningen) aan de vrouw dient te betalen bij wijze van partneralimentatie € 2.191,- bruto per maand en bij wijze van kinderalimentatie € 450,- per maand per kind.
3. De vrouw bestrijdt het beroep.
4. De man onderkent dat de wetgever hoger beroep van voorlopige voorzieningen heeft uitgesloten, maar stelt dat in de beschikkingen van 12 oktober 2011 en 11 april 2012 zozeer is voorbijgegaan aan fundamentele rechtsbeginselen dat de beide beschikkingen niet in stand kunnen blijven. De rechtbank heeft, zo stelt de man, in de beschikking van 12 oktober 2011 ten onrechte overwogen dat het feit dat de man geen hypotheekrenteaftrek geniet niet tot de conclusie kan leiden dat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, nu deze gegevens geen nieuwe informatie betreffen. Daarnaast stelt de man dat de rechtbank in haar beschikking van 12 oktober 2011 de rechtsgrond voor wijziging van alimentatie in voorlopige voorzieningen verkeerd heeft geïnterpreteerd, althans ten onrechte niet heeft toegepast. Voorts heeft de rechtbank naar mening van de man in de beschikking van 11 april 2012 onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe de draagkracht van de man is berekend en waarom gerekend wordt met de netto hypotheeklasten. Daarnaast stelt de man dat de beschikking van 11 april 2012 een verrassingsoordeel inhoudt, gelet op de uitspraken van de zittingsrechter op 27 februari 2012, en derhalve reeds daarom niet in stand kan blijven. De man stelt op grond van het vorenstaande dat hij zowel de beschikking van 12 oktober 2011 als de beschikking van 11 april 2012 in hoger beroep aan het oordeel van het hof kan voorleggen.
5. De vrouw stelt dat tegen een beslissing tot het treffen, wijzigen of intrekken van voorlopige voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 822 Rv, geen hogere voorziening openstaat, behoudens cassatie in het belang der wet. De vrouw stelt voorts dat geen sprake is van gronden om het appelverbod te doorbreken.
6. Ten aanzien van het hoger beroep tegen de beschikking van 12 oktober 2011 overweegt het hof als volgt. De man heeft niet eerder dan op 24 april 2012 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 12 oktober 2011. Indien hoger beroep open zou staan, zou voor de man, nu hij in eerste aanleg verzoeker was, een beroepstermijn van drie maanden na de dag van de uitspraak gelden (artikel 806 in samenhang met artikel 805 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Aangezien de uitspraak is gedaan op 12 oktober 2011, liep de beroepstermijn af op 11 januari 2012. Nu het hoger beroep na die datum is ingesteld, is de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Op grond van deze overschrijding van de beroepstermijn komt het hof niet toe aan de beoordeling van de vraag of er gronden zijn om het appelverbod ten aanzien van de beschikking van 12 oktober 2011 te doorbreken.
7. Ten aanzien van het hoger beroep tegen de beschikking van 11 april 2012 overweegt het hof als volgt. Tegen de op grond van artikel 822 Rv gegeven beschikkingen en tegen de beschikkingen tot wijziging of intrekking daarvan staan geen hogere voorzieningen open, behoudens cassatie in het belang der wet (artikel 824 Rv). Uit vaste jurisprudentie (HR 29 maart 1985, LJN AG4989; NJ 1986/242 (Enka/Dupont) en HR 30 juni 2000, LJN AA6342; NJ 2000/674) blijkt dat het appelverbod kan worden doorbroken indien gesteld wordt dat:
- de rechter een artikel ten onrechte heeft toegepast;
- de rechter een artikel ten onrechte niet heeft toegepast;
- de rechter buiten het toepassingsgebied is getreden;
- sprake is van essentieel vormverzuim.
8. De man heeft gesteld dat sprake is van essentieel vormverzuim, ten eerste omdat de rechtbank onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de draagkracht van de man is berekend en waarom gerekend wordt met de netto hypotheeklasten, ten tweede omdat naar het oordeel van de man sprake is van een verrassingsbeslissing.
9. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft het zelfstandige verzoek van de man afgewezen omdat de man zijn stellingen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 824 lid 2 Rv niet althans onvoldoende feitelijk had onderbouwd. Het zelfstandig verzoek van de man in eerste aanleg was gebaseerd op artikel 824 lid 2 Rv. De man stelde zich niet op het standpunt dat bij de beschikking van 12 oktober 2011 van onjuiste gegevens is uitgegaan als bedoeld in genoemd lid, maar dat sprake was van de situatie dat na de dagtekening van die beschikking de omstandigheden in zodanige wijze zijn gewijzigd dat de voorziening niet in stand kan blijven. De man heeft dat verzoek gedaan naar aanleiding van de door de rechtbank gewezen echtscheidingsbeschikking van 17 februari 2012, waarbij een (voorlopige) kinder- en partneralimentatie is bepaald met ingang van datum inschrijving echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank overweegt in dat verband in de bestreden beschikking dat de man zijn stelling dat de vaststelling van die alimentatie meebrengt dat noodzaak bestaat voor een wijziging van de voorlopige voorzieningen per 1 januari 2012 onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Zeker tegen de achtergrond van het criterium als vervat in artikel 824 lid 2 Rv heeft de man in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een situatie die aanleiding geeft tot doorbreking van het appelverbod. Het hof merkt daarbij op dat de eerste grief van de man (genummerd grief 2) ook geen betrekking heeft op de afwijzing van het zelfstandig verzoek van de man, maar op (de motivering van de afwijzing van) het zelfstandig verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bedrag aan partneralimentatie naast de lasten van de echtelijke woning welke de man voldoet.
10. Ten aanzien van de stelling van de man dat de beschikking van 11 april 2012 een verrassingsbeslissing behelst, overweegt het hof als volgt. Van een verrassingsbeslissing is sprake als in een beschikking een beslissing wordt genomen over een onderwerp dat ter zitting niet ter sprake is gekomen. In onderhavige zaak is daar in het geheel geen sprake van. Immers, de beschikking ziet op de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie en de door de man te betalen netto hypotheeklasten. Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 februari 2012 blijkt dat die onderwerpen ter zitting uitvoerig besproken zijn. Dat de uitkomst anders is dan de advocaat van de man dan wel de man wellicht had verwacht, of anders is dan de rechter wellicht heeft laten doorschemeren, maakt nog niet dat sprake is van een verrassingsbeslissing.
11. Op grond van dit alles is het hof van oordeel dat er in onderhavige zaak geen gronden zijn om het appelverbod te doorbreken. Het hof zal de man derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Husson en Kamminga, bijgestaan door Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2012.