ECLI:NL:GHSGR:2012:BY4715

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.106.866/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Husson
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdige betaling griffierecht in hoger beroep door de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de niet tijdige betaling van het griffierecht door de vader, verzoeker in hoger beroep. De vader had op 14 mei 2012 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2012, waarin was bepaald dat hij een bijdrage van € 250,- per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind. De vader heeft echter het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken na indiening van het beroepschrift voldaan, wat volgens de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) leidt tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep.

De advocaat van de vader heeft aangevoerd dat de niet tijdige betaling te wijten was aan vakantiedrukte en heeft zich beroepen op de hardheidsclausule van artikel 282a, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De advocaat stelde dat de vader in eerste aanleg geen verweer heeft kunnen voeren omdat het verweerschrift niet was ingediend, wat zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard bij niet-ontvankelijk verklaring.

Het hof overweegt echter dat de vader in de procedure in eerste aanleg de mogelijkheid had om verweer te voeren, maar hiervan geen gebruik heeft gemaakt. Het hof concludeert dat de vader, ondanks de niet-ontvankelijk verklaring, toegang tot de rechter kan blijven zoeken door een verzoek tot wijziging van de bestreden beschikking in te dienen bij de rechtbank. Gezien deze omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat de niet-ontvankelijk verklaring van de vader niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Uiteindelijk heeft het hof de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, waarmee de uitspraak van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 september 2012
Zaaknummer : 200.106.866/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-65
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. I. Fontijne te Vlaardingen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.C. Pfeifle te Schiedam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 14 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 april 2012 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is voorts van de zijde van de vader 4 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
Op 16 augustus 2012 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep mondeling behandeld. Ter zitting was aanwezig de advocaat van de vader.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 11 januari 2012 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 250,- per maand.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof stelt vast dat de vader het door hem verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald. Het beroepschrift is ingediend op 14 mei 2012 en derhalve had op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) het griffierecht uiterlijk 11 juni 2012 op de bankrekening van het hof dienen te zijn bijgeschreven. De betaling van het griffierecht is niet binnen de termijn ontvangen.
2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, tweede lid, jo artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. De rechter kan deze bepaling op basis van artikel 282a, vierde lid Rv buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepalingen gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3. De advocaat van de vader stelt dat zij door vakantiedrukte het griffierecht niet tijdig heeft voldaan en beroept zich op de hardheidsclausule uit artikel 282a, vierde lid, Rv. De advocaat van de vader voert daartoe aan dat zij in eerste aanleg abusievelijk het verweerschrift niet heeft ingediend, hetgeen ertoe heeft geleid dat de rechtbank de zaak op stukken heeft afgedaan. De vader heeft derhalve, zo stelt zijn advocaat, geen toegang gehad tot de rechter en geen verweer kunnen voeren. Niet-ontvankelijk verklaring van de vader zou derhalve leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4. Het hof overweegt als volgt. De vader is in de procedure in eerste aanleg in de gelegenheid gesteld verweer te voeren, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Dat betekent echter niet dat hij geen toegang heeft gehad tot de rechter of geen verweer heeft kúnnen voeren. Voorts neemt het hof in aanmerking dat voor de vader - ook bij niet-ontvankelijk verklaring in onderhavige procedure - een rechtsingang openstaat. De vader kan immers indien daartoe gronden als in dat artikel bedoeld aanwezig zijn op grond van artikel 401, vierde lid, Burgerlijk Wetboek een verzoek tot wijziging van de bestreden beschikking indienen bij de rechtbank. Onder deze omstandigheden leidt niet-ontvankelijk verklaring van de vader naar het oordeel van het hof niet tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Husson en Kamminga, bijgestaan door Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2012.