ECLI:NL:GHSGR:2012:BY4761

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.958-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Kempen
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en de waarde van een lijfrentepolis

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun scheiding. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van een lijfrentepolis bij AXA-Levensverzekering N.V. werd vastgesteld. De vrouw had een arbeidscontract bij Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V. dat eindigde in 1997, waarna zij een schadeloosstelling ontving die zij gebruikte voor de aankoop van de lijfrentepolis. Het hof heeft vastgesteld dat de uitkeringen uit de polis niet als verknocht kunnen worden beschouwd en dus in de huwelijksgemeenschap vallen. De vrouw vorderde dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de man niet-ontvankelijk zou verklaren in zijn vorderingen. De man vorderde op zijn beurt dat de vrouw een bedrag van € 47.351,25 aan hem zou betalen. Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de waarde van de polis per peildatum € 53.495,62 bedraagt, waar de man recht heeft op de helft van dit bedrag, oftewel € 26.747,81. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd voor wat betreft het te betalen bedrag door de vrouw aan de man en heeft de wettelijke rente vastgesteld vanaf 24 december 2009. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 18 september 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Rolnummer : 200.080.958/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 295543/HA ZA 07-2836
arrest van de familiekamer d.d. 18 september 2012
inzake
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
appellante, tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. van de Kreeke te Rotterdam,
tegen
de man,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, tevens appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.B. Sluijs te Leiden.
Het geding
Bij exploot van 9 maart 2010 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 9 december 2009 van de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis. Bij exploot van 17 september 2010 heeft de vrouw, ter herstel van het verzuim de dagvaarding van 9 maart 2010 tijdig aan te brengen, de man opgeroepen om te verschijnen ter terechtzitting van dit hof van 25 januari 2011.
De vrouw heeft ter rolzitting van 14 juni 2011 een memorie van grieven, bevattende twee grieven, genomen, waarbij één productie is overgelegd.
De man heeft ter rolzitting van 28 februari 2012 een akte overlegging producties ingediend, waarbij twee producties zijn gevoegd, waaronder de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel appel. De man heeft ter genoemde rolzitting tevens voor antwoord geconcludeerd en in incidenteel hoger beroep één grief geformuleerd.
De vrouw heeft ter rolzitting van 29 mei 2012 voor antwoord geconcludeerd in het incidenteel hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof stelt vast dat de vrouw tijdig, te weten binnen veertien dagen na de oorspronkelijke roldatum, 7 september 2010, een herstelexploot heeft uitgebracht.
2. Tegen de feiten zoals deze door de rechtbank onder 2.2 en 2.3 in het bestreden vonnis zijn vastgesteld is niet opgekomen, zodat het hof van die feiten zal uitgaan.
3. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de lijfrentepolis, afgesloten bij AXA-Levensverzekering NV onder nummer [...] toegedeeld aan de vrouw en de vrouw veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de man een bedrag van € 28.294,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande de eerste dag na de hiervoor vermelde termijn van twee weken en eindigende op de dag der algehele voldoening. De proceskosten zijn gecompenseerd. Het vonnis is tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
4. De vrouw vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de man alsnog in zijn vorderingen – strekkende tot het in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap toedelen van de AXA-lijfrentepolis aan de vrouw met veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man wegens overbedeling uit dien hoofde van een bedrag van € 47.351,25 met wettelijke rente - niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen als zijnde ongegrond en/of onbewezen zal afwijzen, subsidiair de vorderingen van de man zal afwijzen voor zover deze een bedrag van € 26.747,81 overschrijden, kosten rechtens.
5. De man concludeert in het principaal hoger beroep tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar hoger beroep, althans tot afwijzing van het hoger beroep waarbij zal worden bepaald dat de man een bedrag toekomt van minimaal € 28.294,-. In incidenteel hoger beroep vordert de man – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat alsnog zal worden bepaald dat de vrouw binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen arrest een bedrag van € 47.351,25 aan de man zal betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingaande de eerste dag na de hiervoor vermelde termijn van twee weken en eindigende op de dag der algehele voldoening, inclusief de nakosten ad € 131,- dan wel, indien betekening van het arrest plaatsvindt, ad € 199,-, met bepaling dat de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest.
6. In haar eerste grief stelt de vrouw aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door Shell in 1997 aan haar uitgekeerde schadeloosstelling, die is aangewend voor de aankoop van de Axa-lijfrentepolis, niet verknocht is. De vrouw voert ter toelichting aan dat zij vanwege het haar overkomen auto-ongeluk niet meer kon functioneren in haar functie bij Shell. Er is toen gekozen voor deze oplossing: een beëindiging van het dienstverband wegens boventalligheid met een beëindigingsvergoeding. De vrouw gebruikte de uitkering uit de door haar bij AXA met de uitgekeerde vergoeding aangekochte polis als inkomen.
7. De man heeft de grief gemotiveerd bestreden.
8. Het hof overweegt als volgt. Een ontslagvergoeding valt in beginsel in de huwelijksgemeenschap. Van een uitzondering daarop is slechts sprake indien een ontslagvergoeding strekt tot vervanging dan wel suppletie van inkomen. Zulke aanspraken kunnen onder andere verknocht zijn indien deze voortvloeien uit een tussen de werknemer en diens werkgever – in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking – gesloten overeenkomst op grond waarvan de werkgever bij die beëindiging een koopsom voor een stamrechtverzekering onder een verzekeringsmaatschappij heeft gestort en die dient als inkomenssuppletie. De maatstaf of een vergoeding al dan niet verknocht is, is aldus de aard van het goed zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. In de maatschappelijke opvattingen die mede de aard van het goed bepalen, is de redelijkheid en billijkheid verdisconteerd.
9. Het hof stelt vast dat uit de brief van de voormalige werkgever van de vrouw, Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V. (hierna: Shell), van [datum] blijkt dat de arbeidsplaats van de vrouw per 1 februari 1997 zou komen te vervallen en dat Shell, vanwege het ontbreken van herplaatsingsmogelijkheden, het dienstverband met de vrouw met wederzijds goedvinden op 31 januari 1997 beëindigt. In een daaropvolgende brief van Shell aan de vrouw van [datum] wordt de vrouw verzocht om Shell te informeren over haar keuze in welke vorm zij de schadeloosstelling zou willen realiseren. Op 1 maart 1997 heeft Shell het bedrag van de schadeloosstelling, ƒ 204.854,- (zijnde € 92.958,70) overgemaakt aan de notaris, die aan Shell bevestigt dit bedrag aan AXA Leven te zullen overboeken. De vrouw had bij Axa Leven een lijfrenteverzekering gesloten die zij wenste te bekostigen door inleg van de schadeloosstelling. Met ingang van 15 juni 2003 en tot 15 maart 2009 is de vrouw daaruit maandelijkse uitkeringen van € 1.372,50 gaan ontvangen.
Na haar ontslag bij Shell heeft de vrouw voorts nog arbeid, al dan niet in loondienst, verricht.
10. Het hof overweegt als volgt. De - door de man betwiste - stelling van de vrouw, welke ten grondslag ligt aan haar stelling dat sprake is van verknochtheid, namelijk dat haar dienstverband is geëindigd vanwege het haar overkomen auto-ongeval, ten gevolge waarvan zij arbeidsongeschikt zou zijn en zij daarom deze schadeloosstelling heeft ontvangen, is – wat daar verder ook van moge zijn – naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan. Deze stelling vindt op geen enkele wijze steun in de door de vrouw overgelegde stukken. Nu de lijfrentepolis niet reeds per 1 februari 1997, maar eerst met ingang van 15 juni 2003, derhalve meer dan zes jaren na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met Shell, tot uitkering is gekomen, is het hof van oordeel dat de uitkeringen niet zijn aan te merken als een vervanging dan wel suppletie van het per 1 februari 1997 weggevallen inkomen van Shell. Immers, de vrouw heeft deze ingangsdatum op voorhand gekozen terwijl, althans dat is niet onderbouwd, er geen verband lijkt te zijn met het op dat moment moeten aanvullen dan wel vervangen van enig inkomen per 1 februari 1997. Uit de tussen de vrouw en Shell gewisselde correspondentie, althans voor zover deze is overgelegd, blijkt ook niet dat de vergoeding (mede) tot doel heeft periodieke uitkeringen te verschaffen die strekken tot inkomenssuppletie als door de vrouw gesteld. Het enkele feit dat de vrouw er voor heeft gekozen de vergoeding aan te wenden voor een lijfrenteverzekering brengt op zich zelf niet mee dat de sprake is (geweest) van een vergoeding die ziet op toekomstige inkomensschade.
11. Het vorenoverwogene leidt er toe dat de aanspraken van de vrouw uit hoofde van de lijfrenteverzekering niet als verknocht kunnen worden beschouwd en deze derhalve in de huwelijksgemeenschap vallen. De eerste grief van de vrouw wordt derhalve gepasseerd.
12. Zowel de vrouw (tweede grief) als de man heeft een grief gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde waarde van de AXA-polis die in de verdeling dient te worden betrokken.
Het hof zal deze grieven gezamenlijk hierna behandelen.
13. De vrouw stelt ter toelichting op deze grief zich te kunnen vinden in het door de rechtbank gehanteerde belastingtarief, 33,5%. Echter, de rechtbank had ook rekening dienen te houden met de inhouding ZVW, aldus de vrouw. De totale waarde van de polis per peildatum – 10 februari 2004 – is, rekening houdende met de fiscale claim van 33,5% welke op de polis drukt en die inhouding ZVW. anders dan de rechtbank tot uitgangpunt neemt niet € 56.588,-, maar € 53.495,62, zodat aan de man dan een bedrag van € 26.747,81 toekomt, aldus de vrouw.
14. De man stelt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte niet ook de tijdens het huwelijk gedane uitkeringen in de waarde althans in de verdeling heeft betrokken. Partijen leefden na april 2002 feitelijk gescheiden, hadden ieder hun eigen inkomen en droegen ieder hun eigen lasten. Bij de door de man aan de vrouw te betalen bijdragen in haar levensonderhoud is geen rekening gehouden met (het hof begrijpt: inkomsten uit) vermogen bij de bepaling van alimentatie. De vrouw had de uitkeringen dan ook moeten delen met de man. Daarom dient de gehele polis bij helfte te worden gedeeld. Hem komt dan een bedrag toe van € 47.351,25.
15. Het hof overweegt als volgt. Het hof is vooreerst van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat de tijdens het huwelijk aan de vrouw gedane uitkeringen niet in de waardering en daarmee de verdeling van deze polis dienen te worden betrokken. De man heeft geen gronden aangevoerd waarom het hof tot een ander oordeel zou moeten komen, in het bijzonder niet ten aanzien van de overweging van de rechtbank, dat de man heeft nagelaten informatie te verstrekken over de onderlinge financiële verhouding van partijen. De man heeft ook in hoger beroep daarover geen onderbouwing gegeven. De grief van de man in incidenteel hoger beroep faalt derhalve.
16. Ten aanzien van de stelling van de vrouw, dat bij de berekening van de waarde van de polis per peildatum ook rekening moet worden gehouden met de inhouding ZVW voor de waardebepaling overweegt het hof als volgt. Het hof maakt uit de door de vrouw bij de memorie van grieven overgelegde uitkeringsoverzichten van AXA en het door haar in de memorie van grieven daarover gestelde op dat (eerst) met ingang van 1 januari 2006 premie ZVW is ingehouden op de uitkeringen. Indien slechts rekening wordt gehouden met de belastingheffingen op deze uitkeringen en niet met de inhouding van de premie ZVW wordt met een hogere netto uitkering rekening gehouden dan de vrouw feitelijk heeft ontvangen. De man heeft hetgeen de vrouw heeft aangevoerd over de inhouding ZVW en de door haar daarover vermelde bedragen niet dan wel onvoldoende betwist. Ook heeft de man het door de vrouw in de memorie van grieven opgemaakte overzicht van hetgeen zij netto aan deze uitkering heeft ontvangen, niet betwist. Het hof zal dan ook de berekening van de netto waarde van de polis zoals in dit overzicht door de vrouw is vermeld, overnemen en deze bepalen op een bedrag van € 53.495,62. Aan de man komt de helft van deze waarde, derhalve een bedrag van € 26.747,81 toe. Nu de toedeling van de polis in beroep niet in geschil is zal het hof het bestreden vonnis voor wat betreft het bedrag waartoe de vrouw is veroordeeld aan de man te betalen, vernietigen.
17. Het hof ziet in de omstandigheid dat de beslissing van het hof enkel voor wat betreft het door de vrouw aan de man te betalen bedrag slechts in geringe mate afwijkt van de beslissing van de rechtbank aanleiding de wettelijke rente in te laten gaan per datum gelegen 14 dagen nadat de man het vonnis van de rechtbank op zijn vroegst had kunnen laten betekenen - 10 december 2009 - hetgeen voert tot een ingangsdatum voor de verschuldigdheid van wettelijke rente van 24 december 2009.
18. Het hof ziet in de omstandigheid dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest aanleiding om de proceskosten te compenseren. De vordering van de man, de vrouw te veroordelen tot betaling van (nog te maken) nakosten zal in dat verband ook wordt afgewezen, nu geen kostenveroordeling zal worden uitgesproken.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor wat betreft het door de vrouw aan de man te betalen bedrag ter zake van de aan haar toegedeelde lijfrentepolis bij AXA- Levensverzekering N.V. onder nummer [...] en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen veertien dagen na de betekening van dit arrest aan de man te betalen een bedrag van € 26.747,81, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 24 december 2009 en eindigende op de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, Van Kempen, Kamminga en en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2012, in aanwezigheid van de griffier.