ECLI:NL:GHSGR:2012:BY4801

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.613/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A.P. van Dijk
  • M. Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenamen geschil over onrechtmatige opname van gelden uit nalatenschap

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee erfgenamen, [de broer] en [de zus], over de opname van gelden uit de nalatenschap van hun overleden moeder. [De broer] heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn vordering tot betaling van € 15.750,- door [de zus c.s.] werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [de zus] op 20 oktober 2008 bedragen had opgenomen van de bankrekening van de erflaatster, maar dat deze handelingen niet onrechtmatig waren. [De zus] stelde dat zij de bedragen had opgenomen ter vergoeding van zorgkosten die zij voor de erflaatster had voorgeschoten en dat de overige bedragen schenkingen waren die door de erflaatster waren gedaan.

Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de vordering van [de broer] niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof oordeelde dat [de broer] onvoldoende bewijs had geleverd dat de opnames zonder toestemming van de erflaatster waren gedaan. De rechtbank had bovendien vastgesteld dat de geldopnames en overschrijvingen door de erflaatster waren goedgekeurd, waardoor de vordering van [de broer] strandde.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beslissing van het hof is genomen op 30 oktober 2012 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.092.613/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 367032/HA ZA 10-1909
arrest van 30 oktober 2012
inzake
[de broer],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.A. Namaki te ’s-Gravenhage,
tegen
[de zus],
wonende te [woonplaats],
[zoon1 van de zus]
wonende te [woonplaats],
[zoon 2 van de zus]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna allen tezamen ook te noemen: [de zus c.s.],
advocaat: mr. A.P. van Dijk te ‘s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 22 juli 2011 is [de broer] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 april 2011 door de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen [de broer] als eiser en [de zus c.s.] als gedaagden gewezen (hierna: het bestreden vonnis).
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft [de broer] één grief geformuleerd.
Bij memorie van antwoord hebben [de zus c.s.] de grief bestreden.
Wassink c.s hebben hun procesdossier aan het hof over¬ge¬legd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld onder 2 in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. Bij dat vonnis heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [de zus c.s.] geboden om [de broer] inzage te geven in (kopieën van) de bankafschriften van de in overweging 4.6 van het bestreden vonnis bedoelde Toprekening, waaruit het saldo van die rekening op 21 oktober blijkt, alsmede de uitgaven en ontvangsten blijken die op of na 21 oktober 2008 zijn geboekt op die rekening tot het moment van opheffing ervan. De vordering van [de broer] om [de zus c.s.] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, te veroordelen tot betaling van € 15.750,- is afgewezen.
3. [De broer] vordert het bestreden vonnis te vernietigen - het hof begrijpt: voor zover daarin de vordering tot veroordeling van [de zus c.s.] een bedrag van € 15.750,- aan [de broer] te betalen, is afgewezen - en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [de broer] alsnog toe te wijzen, met de veroordeling van [de zus c.s.] in de proceskosten in beide instanties.
4. [De zus c.s.] concluderen [de broer] in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn vorderingen af te wijzen en tot veroordeling van [de broer] in de kosten van deze procedure en de procedure in eerste aanleg.
5. Het hof constateert dat in het overgelegde procesdossier productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg ontbreekt.
Het geschil
6. [De broer] en [de zus] zijn krachtens testament de enige erfgenamen van hun moeder, de [in] 2008 overleden [...] (hierna: de erflaatster). [De broer] vordert veroordeling van [de zus c.s.] tot betaling aan hem van een bedrag van € 15.750,- en legt aan die vordering ten grondslag dat [de zus] onrechtmatig gelden tot een bedrag van € 31.500,- heeft opgenomen van één of meer bankrekeningen van de erflaatster en deze heeft overgemaakt naar haar eigen bankrekening en die van haar twee zoons, de overige geïntimeerden. Dit impliceert volgens [de broer] dat hij in zijn hoedanigheid van erfgenaam ten minste recht heeft op de helft van het opgenomen bedrag, zijnde € 15.750,-.
7. [De zus] erkent dat bedragen zijn opgenomen dan wel overgeschreven, maar betwist de onrechtmatigheid van die handelingen. Volgens [de zus] heeft zij op 20 oktober 2008 in opdracht van de erflaatster bedragen opgenomen ter vergoeding van door haar ten behoeve van de erflaatster voorgeschoten zorgkosten. Het bedrag van € 25.000,- dat daarnaast is afgeschreven van de bankrekening van de erflaatster betrof schenkingen van de erflaatster aan [de zus] en haar twee zoons. Erflaatster heeft daartoe zelf nog de opdracht gegeven door op 18 oktober 2008 de nodige overschrijfformulieren in te vullen en te ondertekenen. [De zus] heeft de erflaatster vergezeld bij het posten van de formulieren. Dat de bedragen eerst op 22 oktober 2008 zijn afgeschreven, doet daaraan niet af.
De grief
8. De rechtbank heeft onder 4.1 van het bestreden vonnis overwogen dat zij de stellingen van [de broer] aldus begrijpt dat [de broer] stelt dat [de zus] zonder zijn toestemming goederen heeft onttrokken aan de gemeenschap die de nalatenschap vormt. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat de vordering van [de broer] reeds strandt omdat - kort gezegd - indien de vordering gehonoreerd zou worden, dit enkel tot gevolg zou kunnen hebben dat de boedel een (nog te verdelen) vordering op [de zus c.s.] zou hebben.
9. In de overwegingen 4.2 tot en met 4.5 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang -overwogen dat de vordering van [de broer] ‘ook overigens’ niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat ten aanzien van de geldopnames van 20 oktober 2008 [de broer] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [de zus] de desbetreffende opnames zonder toestemming - al dan niet krachtens een algemene volmacht - van de erflaatster heeft verricht, zodat de op 20 oktober 2008 opgenomen bedragen niet tot de nalatenschap behoren. Ten aanzien van de overschrijvingen heeft de rechtbank overwogen dat, gezien de gedetailleerde verklaring van [de zus c.s.] over de gang van zaken, [de broer] onvoldoende heeft gemotiveerd dat de opdrachten tot de overschrijvingen niet door de erflaatster aan de bank zijn verstrekt. De rechtbank concludeert dat sprake is geweest van geldige schenkingsovereenkomsten.
10. De rechtbank heeft aldus naast de grond als weergegeven onder 4.1 van het bestreden vonnis onder 4.2 tot en met 4.5 van dit vonnis een subsidiair dragende grond voor haar beslissing gegeven.
11. De grief van [de broer] richt zich enkel tegen deze subsidiaire grond. [De broer] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank zoals weergegeven onder 4.1 van het bestreden vonnis. Aangezien de desbetreffende overweging in appel niet wordt bestreden, blijft deze in stand. Het hof zal reeds daarom niet anders (kunnen) beslissen dan de rechtbank heeft gedaan en komt niet toe aan de beoordeling van de door [de broer] opgeworpen grief. Het bestreden vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - dient te worden bekrachtigd.
12. Gelet op het vorenstaande komt het hof niet - wat er ook moge zijn van dit aanbod - toe aan het door partijen aangeboden bewijs.
Proceskosten
13. Nu partijen tot elkaar in een familierelatie staan, zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren en wel in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt. De vorderingen van zowel [de broer] als [de zus c.s.] tot veroordeling in de proceskosten zullen worden afgewezen.
14. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 27 april 2011 door de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen de partijen gewezen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Van Dijk en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2012 in aanwezigheid van de griffier.