ECLI:NL:GHSGR:2012:BY5027

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.613-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Labohm
  • J. Stille
  • M. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van partneralimentatie en behoefte na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. De man had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank had bepaald dat hij een bedrag van € 838,-- per maand aan de vrouw moest betalen als levensonderhoud. De man betwistte de hoogte van de alimentatie en stelde dat de behoefte van de vrouw ten onrechte was vastgesteld op € 2.400,-- netto per maand. Hij voerde aan dat de vrouw in staat was om zelf in haar levensonderhoud te voorzien en dat haar werkelijke behoefte lager was dan door de rechtbank vastgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2012 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De man stelde dat de vrouw, die momenteel 24 uur per week werkte en een uitkering ontving, niet voldoende haar best deed om haar inkomen te verhogen. Het hof oordeelde dat de vrouw haar verdiencapaciteit niet volledig benut en dat zij in redelijkheid haar arbeidscapaciteit zou moeten uitbreiden naar 32 uur per week. Het hof heeft de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw heroverwogen en kwam tot de conclusie dat de vrouw recht had op een partneralimentatie van € 675,-- per maand, voor de duur van vijf jaar, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en dat de man de alimentatie voor de vrouw verlaagd wordt. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man direct moet voldoen aan de nieuwe alimentatieverplichting, ongeacht eventuele verdere rechtsmiddelen die hij zou kunnen aanwenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 31 oktober 2012
Zaaknummer : 200.104.613/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-5736
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Hoogeveen te Gouda.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 2 april 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 januari 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 14 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
De man heeft op 4 juni 2012 een aanvullend beroepsschrift ingediend waarin hij grief 1 van het oorspronkelijke beroepsschrift intrekt. De man verzet zich hiermee niet langer tegen de echtscheiding.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 7 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 21 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en heeft de rechtbank voorts, voor zover in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 838,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover het de partneralimentatie betreft en, opnieuw beschikkende, de partneralimentatie te limiteren tot vijf jaren althans tot een periode van minder dan twaalf jaren, alsmede deze partneralimentatie vast te stellen op maximaal € 675,-- bruto per maand althans op een zodanig lager bedrag dan € 838,-- als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in de door hem gedane verzoeken, althans deze af te wijzen.
Partneralimentatie
Huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw
4. De man betoogt dat de rechtbank bij de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw ten onrechte is uitgegaan van de zogeheten ‘hofnorm’ en de behoefte ten onrechte heeft vastgesteld op € 2.400,-- netto per maand. De man voert daartoe aan dat partijen een groot deel van hun inkomsten niet consumeerden, maar spaarden. Verder is het in de visie van de man niet redelijk om na dergelijk kort huwelijk als dat van partijen, het netto gezinsinkomen als norm te gebruiken. Daar komt bij dat de vrouw in eerste aanleg een eigen behoefteberekening heeft overgelegd, die - naar mening van de man - een reëel inzicht geeft in haar werkelijke behoefte. De behoefte van de vrouw moet in de visie van de man daarmee niet hoger worden vastgesteld dan in de door haarzelf opgemaakte behoeftelijst berekende € 1.280,70 netto per maand.
5. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd bestreden. De vrouw betwist dat de door haar bij e-mailbericht van 11 maart 2011 in eerste aanleg overgelegde berekening als uitgangspunt kan worden gebruikt bij de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte. Deze lijst is door haar destijds niet met deze intentie opgemaakt.
6. Het hof stelt voorop dat nu door de man in het kader van de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw de toepassing van de hofnorm is bestreden, de behoefte aan partneralimentatie in redelijkheid dient te worden bepaald met inachtneming van alle door partijen aangevoerde relevante omstandigheden, waarbij zoveel mogelijk rekening dient te worden gehouden met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud. In het licht van het vorenstaande ligt het op de weg van de vrouw om haar behoefte nader te specificeren en met verificatoire bescheiden te onderbouwen.
7. Het hof heeft ter zitting uitdrukkelijk de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw aan de orde gesteld. In reactie daarop heeft de advocaat van de vrouw enkel verklaard dat het lastig is om een behoeftelijst voor de vrouw op te maken zonder hier nader op de (hoogte van de) behoefte van de vrouw in te gaan. Nu het hof over geen andere informatie beschikt dan het voormelde e-mailbericht, waarnaar de man ook heeft verwezen, acht het hof het redelijk en billijk om uit te gaan van de aldaar berekende huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw ten bedrage van € 1.280,70 netto per maand.
Behoeftigheid van de vrouw
8. In de visie van de man heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat van de vrouw niet verwacht kan worden dat zij een hoger inkomen vergaart dan haar huidige inkomen van € 853,74 netto per maand. De man voert daartoe aan dat de vrouw er zelf voor heeft gekozen om minder dan 36 uur te gaan werken. Zij heeft de opleiding en de werkervaring om op korte termijn een voltijds baan te vinden en daarmee volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Door het huwelijk is de vrouw ook niet belemmerd in haar verdienmogelijkheden en tijdens het huwelijk heeft zij ook altijd (meer uren dan zij thans doet) gewerkt. De man betwist verder de psychische problematiek die de vrouw zou beperken in het uitbreiden van haar werkzaamheden of het vinden van een andere werkkring.
9. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken. De vrouw werkt momenteel 24 uur per week bij [werkgever] en zij ontvangt een aanvullende uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Voor de vrouw is het bij haar huidige werkgever niet mogelijk haar werkzaamheden uit te breiden naar bijvoorbeeld de 32 uur per week die zij voorheen werkte. Ter terechtzitting heeft de vrouw zich, daarnaar bevraagd door het hof, nader uitgelaten omtrent de (in haar visie) (on)mogelijkheden om voor de dagen dat zij niet bij [werkgever] werkt, namelijk de maandag en de vrijdag, andere werkzaamheden te vinden, bijvoorbeeld op basis van een nul-urencontract.
10. Het hof overweegt vooreerst dat bij gemotiveerde betwisting daarvan door de man door de vrouw niet, althans onvoldoende, is onderbouwd dat zij op grond van medische beletselen haar werkzaamheden niet zou kunnen uitbreiden. Door de vrouw is geen medische verklaring in het geding gebracht inhoudende dat zij niet meer dan 24 uur per week kan werken. Het hof overweegt vervolgens dat - gelet op de ondervraging van de vrouw ter terechtzitting - zij zich naar het oordeel van het hof, ondanks de omstandigheid dat de Werkloosheidswet voorziet in een inspanningsverplichting om tot betaalde arbeid te komen, onvoldoende heeft ingespannen om een hoger of volledig arbeidsinkomen te verwerven. De vrouw heeft nagelaten te onderbouwen waarom het voor haar niet mogelijk is om voor de maandag en/of de vrijdag een werkkring te vinden waar zij op basis van een nul-urencontract kan werken. De verklaring van de vrouw dat dit - gelet op haar werkzaamheden bij [werkgever] op de donderdag en zaterdag - voor haar niet mogelijk is, is naar het oordeel van het hof geen voldoende argument.
11. Onder deze omstandigheden kan van de vrouw gevergd te worden dat zij haar huidige werkzaamheden uitbreidt. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw over een resterende verdiencapaciteit beschikt en dat van haar in redelijkheid - mede gelet op haar leeftijd - verwacht mag worden dat zij haar arbeidscapaciteit uitbreidt naar 32 uren per week, zodat zij (in beginsel) geen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man.
12. Niettegenstaande het vorenstaande overweegt het hof vervolgens dat het appel van de man gelezen moet worden in verband met hetgeen hij in zijn toelichting heeft gesteld alsmede wat hij zelf in eerste aanleg heeft verzocht. In zijn inleidende verzoek heeft de man onder meer verzocht te worden veroordeeld om aan de vrouw een bedrag van € 675,-- bruto per maand aan partneralimentatie te betalen voor een duur gelijk aan de duur van het huwelijk. Dit kan in combinatie met zijn verzoek in hoger beroep niet anders worden gelezen dan dat de man een aanbod doet tot het vaststellen van een bedrag (namelijk € 675,-- bruto per maand) aan partneralimentatie voor de duur van vijf jaar, aangezien het hof niet bekend is met de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat de vrouw in deze periode zeker in staat moet worden geacht om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en een partneralimentatie bepalen van € 675,-- per maand, voor de duur van vijf jaar met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
13. Hetgeen partijen over en weer verder nog naar voren hebben gebracht met betrekking tot een mogelijke limitering, behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
14. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze betreft de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand voor de duur van vijf jaar op € 675,-- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af .
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2012.