GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 14 november 2012
Zaaknummer : 200.110.409/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-375
[appellant],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.P. Friperson te ‘s-Gravenhage,
de Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
2. [vader 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader van de na te noemen minderjarige [minderjarige 1];
3. [vader 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader van de na te noemen minderjarigen [minderjarige 3] en [minderjarige 2].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 23 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 april 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 14 september 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 3 september 2012 een brief van 1 september 2012 met bijlage.
De raad heeft het hof bij brief van 24 september 2012 bericht ter zitting aanwezig te zullen zijn en ter zitting verweer te voeren.
De zaak is op 3 oktober 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw E. Donkervoort namens de raad;
- mevrouw F.E. Percher (gezinsvoogd) en de heer J.C.J. van Gammeren (teammanager) namens Jeugdzorg;
- de vader van de na te noemen minderjarigen [minderjarige 3] en [minderjarige 2].
De vader van de na te nomen minderjarige [minderjarige 1] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de moeder ontheven van het gezag over de na te noemen minderjarigen. Voorts heeft de rechtbank Jeugdzorg tot voogdes over de minderjarigen benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren [in] 1994 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 1];
[minderjarige 2], geboren [in] 1997 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 2], en
[minderjarige 3], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats]; hierna verder: [minderjarige 3], hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad af te wijzen (het hof begrijpt:) voor zover dit betreft de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3. Jeugdzorg verweert zich hiertegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat zij ten onrechte is ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Zij voert daartoe aan dat er thans geen sprake is van financiële, relationele en/of gezondheidsproblematiek. De moeder heeft al enige tijd een stabiele relatie en zij voert een gemeenschappelijke huishouding. Zij heeft voor de minderjarigen een stabiele, veilige en opvoedkundige thuissituatie gecreëerd.
5. Namens de raad is ter terechtzitting verweer gevoerd. In de visie van de raad is de moeder niet in staat de minderjarigen de veilige pedagogische leefomgeving te bieden die de minderjarige thans op hun respectieve verblijfplaatsen ontvangen en die zij voor een voorspoedige ontwikkeling nodig hebben. De raad blijft achter zijn conclusie staan dat er geen perspectief is op een thuisplaatsing van de minderjarigen zodat niet (langer) wordt voldaan aan de doelen van de ondertoezichtstelling. De moeder laat verwijtbaar gedrag zien. Zij houdt zich niet aan de bezoekregelingen en zij deelt belastende informatie met de minderjarigen. Het belang van de minderjarigen verzet zich ook niet tegen een ontheffing.
6. Jeugdzorg staat nog steeds achter het ontheffingsverzoek. De situatie van de moeder is onbekend en Jeugdzorg gaat ervan uit dat zij de minderjarigen nog steeds geen stabiele en veilige opvoedingssituatie kan bieden. Nog immer lijkt de moeder de plaatsing van de minderjarigen niet te ondersteunen en voor de minderjarigen is het van belang dat zij duidelijkheid hebben over hun opvoedingsperspectief. Dit laat onverlet dat Jeugdzorg wel oog heeft voor de loyaliteiten van de minderjarigen naar hun moeder toe. Gelet hierop heeft Jeugdzorg de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen, in tegenstelling tot andere voogdijzaken, ruim opgezet.
7. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) een ouder van het gezag over één of meer van zijn kinderen kan worden ontheven, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet. Een ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, tenzij zich één van de uitzonderingen van artikel 1:268 lid 2 van het BW voordoet. Nu de moeder niet instemt met een ontheffing van het gezag, ligt ter toetsing aan het hof de vraag voor of er gegronde vrees bestaat dat, na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden, deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarigen af te wenden.
8. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt het hof tot het oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt daartoe nog dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder een zorgelijk verleden heeft waarin onder meer sprake was van huiselijk geweld, financiële zorgen en huisvestingsproblemen. Thans weigert de moeder inzicht te geven in haar huidige situatie en is zelfs haar woonadres niet bij Jeugdzorg bekend. Daarnaast is het hof met de raad en Jeugdzorg van oordeel dat de moeder over onvoldoende pedagogische vaardigheden beschikt om de minderjarigen te bieden wat zij nodig hebben. De minderjarigen zijn kwetsbare kinderen die gezien hun instabiele voorgeschiedenis baat hebben bij een gestructureerde, stabiele en veilige opvoedingssituatie. Hoewel het hof is gebleken dat de moeder erg betrokken is op de minderjarigen, acht het hof de moeder niet voldoende in staat om de minderjarigen de continuïteit en stabiliteit in hun verzorging en opvoeding te bieden die noodzakelijk zijn.
9. Het belang van de minderjarigen verzet zich ook niet tegen een ontheffing. Met de raad is het hof van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij zich volledig en harmonieus op hun huidige plekken kunnen blijven ontwikkelen. Om hieraan te voldoen dient er met name voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (nu [minderjarige 1] [in] 2012 18 jaar is geworden) duidelijkheid omtrent het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van de minderjarigen te bestaan. Bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing blijft de onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren. Daar komt bij dat gebleken is dat de moeder de plaatsing van de minderjarigen niet, althans niet volledig, ondersteunt. De moeder wenst dat de minderjarigen op termijn bij haar komen wonen en uit dit ook naar de minderjarigen toe. Zij brengt de minderjarigen hiermee in een loyaliteitsconflict. Gelet op het hiervoor onder 8 overwogene behoort een thuisplaatsing van de minderjarigen niet meer tot de mogelijkheden. Het hof acht de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing dan ook onvoldoende om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 van het BW af te wenden.
10. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier van het hof op van deze beslissing onverwijld mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Rotterdam;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Kempen en Linsen- Penning de Vries, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2012.