ECLI:NL:GHSGR:2012:BY5224

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.466/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Stollenwerck
  • J. Burgerhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en jusvergelijking in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep inzake partneralimentatie. De man, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, verzocht het hof om de door de vrouw verzochte uitkering in het levensonderhoud af te wijzen of te verlagen. De vrouw, die incidenteel appel had ingesteld, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een hogere alimentatie vast te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juni 2012 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De man stelde dat zijn draagkracht beperkt was, terwijl de vrouw betoogde dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Het hof beoordeelde de behoefte van de vrouw aan alimentatie, de draagkracht van de man en voerde een jusvergelijking uit om te bepalen of de alimentatie in verhouding stond tot de financiële situatie van beide partijen. Uiteindelijk oordeelde het hof dat de man voldoende draagkracht had om de door de vrouw verzochte alimentatie te voldoen. Het hof stelde de alimentatie vast op € 1.448,- per maand, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 17 oktober 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 17 oktober 2012
Zaaknummer : 200.104.466/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 11-1764
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procesadvocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.M. Klink te Waddinxveen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 28 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 december 2011 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 11 mei 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 7 juni 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 19 juni 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 19 juni 2012 een brief van 18 juni 2012 met bijlage.
De zaak is op 29 juni 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.N.M. de Gier te Rotterdam;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
Volgens afspraak ter terechtzitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld de mogelijkheden tot een vergelijk te onderzoeken, waarbij zij het hof uiterlijk op 14 augustus 2012 dienden mee te delen of overeenstemming is bereikt. Deze termijn is door het hof eenmalig verlengd tot 11 september 2012.
Bij brief van 31 augustus 2012, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de procesadvocaat het hof een kopie van het schrijven van 30 augustus 2012 van de advocaat van de man doen toekomen. Uit dit schrijven blijkt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt. Voorts wordt het hof verzocht een beschikking te geven.
Bij brief van 3 september 2012, ingekomen bij het hof op 4 september 2012 deelt de advocaat van de vrouw mee dat partijen er niet in zijn geslaagd tot overeenstemming te komen. Zij verzoekt het hof eveneens een beschikking te geven.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad en voor zover voor het hof van belang - bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.540,- per maand telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op [inschrijvingsdatum] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zo nodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te vernietigen, het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw recht doende:
primair: de door de vrouw verzochte uitkering in het levensonderhoud alsnog af te wijzen, dan wel
subsidiair: de man te veroordelen tot betaling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 200,- bruto per maand, althans lager dan € 600,- bruto per maand, telkens voor een maximale duur van drie jaren, althans voor een door het hof in goede justitie te bepalen duur korter dan 12 jaren en ingaande op de datum van ontbinding van het huwelijk;
kosten rechtens.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de man in zijn verzoeken onder primair en subsidiair niet-ontvankelijk te verklaren althans deze af te wijzen.
In incidenteel appel verzoekt de vrouw bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, het hof begrijpt: voor zover in incidenteel appel aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw recht doende, te bepalen dat de man na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en na verkoop en levering van de woning te [woonplaats] aan de [adres] gehouden is bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 2.200,- bruto per maand en voor datum verkoop en levering van de woning te [woonplaats] aan de [adres] met een bedrag van € 1.950,- bruto, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen, althans met zodanige bedragen als het hof in goede justitie vermeent te bepalen.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking het verzoek van de vrouw in incidenteel appel af te wijzen.
5. Het hof stelt vast dat de vrouw in hoger beroep haar verzoek heeft gewijzigd. De man heeft hiertegen geen procesrechtelijk bezwaar gemaakt.
Behoefte van de vrouw
6. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw berekend aan de hand van de zogenaamde Hofnorm, inhoudende dat haar behoefte kan worden gelijkgesteld aan 60% van het verschil tussen het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen en de kosten van de kinderen. De man is van mening dat de rechtbank daarbij ten onrechte is uitgegaan van zijn eenmalig hogere netto inkomen in 2008. Volgens de man moet zijn gemiddelde netto inkomen over de jaren 2007 tot en met 2009 in aanmerking worden genomen. De kosten van de kinderen moeten voorts conform de vigerende tabellen op € 1.150,- per maand worden gesteld, in plaats van op het door de rechtbank gehanteerde bedrag van € 1.059,- per maand. Mede in acht genomen het netto inkomen van de vrouw ten tijde van het huwelijk, berekent de man de behoefte van de vrouw op € 2.724,- netto per maand. Hantering van de ‘hofnorm’ staat op zichzelf niet ter discussie.
7. De vrouw stelt dat ter zake van het inkomen van partijen uitgegaan moet worden van het jaar 2008, waarin partijen laatstelijk hebben samengewoond. De man heeft er zelf voor gekozen in 2009 zijn goedbetaalde baan als directeur van een verpleeghuis op te zeggen. Volgens de vrouw zijn partijen het er steeds over eens geweest dat de kosten van de kinderen € 1.059,- per maand bedragen. De man kan dit bedrag dan ook niet eenzijdig wijzigen. De vrouw wijst erop dat haar door de rechtbank bepaalde behoefte inmiddels door indexering € 3.288,55 netto per maand bedraagt.
8. Het hof overweegt als volgt. De man stelt dat hij in 2008 aanzienlijk meer verdiende dan in de voorgaande jaren door een eenmalige vergoeding voor de extra werkzaamheden die hij wegens een inkrimping van de directie als een van de overgebleven directeuren moest verrichten. Naar het oordeel van het hof wijkt het inkomen in 2008 echter niet extreem af van andere jaren. Ook staat niet vast dat sprake was van een - vanuit de werkgever bezien - eenmalige en a-typische situatie. Voor de hand ligt immers dat de man dezelfde (uitgebreidere) werkzaamheden zou moeten blijven verrichten, met het daarbij behorende hogere salaris, indien de man in dienst was gebleven bij zijn toenmalige werkgever. De man heeft echter zelf een einde gemaakt aan zijn carrièrelijn door ontslag te nemen. Ter zitting is gebleken dat de man dat op eigen initiatief heeft gedaan. Weliswaar omdat hij zich door de huwelijksproblemen met de vrouw - die bij dezelfde werkgever werkte - emotioneel gedwongen voelde om ontslag te nemen, maar van enige druk van de werkgever is niet gebleken en deze is evenmin gesteld. Gelet op het vorenstaande acht het hof het jegens de vrouw niet redelijk om voor het vaststellen van de behoefte van de vrouw uit te gaan van een gemiddeld netto inkomen van de man, zoals door deze is bepleit. Nu geen der partijen bezwaren heeft aangevoerd tegen het door de rechtbank berekende netto inkomen 2008 van de man ad € 4.502,- per maand, zal het hof eveneens van dit bedrag uitgaan.
9. Aangezien uit de bestreden beschikking niet blijkt dat partijen ter zake van de kosten van de kinderen een overeenkomst hebben gesloten, stelt het hof deze kosten conform de vigerende tabellen op € 1.150,- per maand.
10. Ten aanzien van het netto inkomen van de vrouw sluit het hof aan bij de berekening van de rechtbank, met dien verstande dat in aanvulling daarop rekening wordt gehouden met de levensloopregeling van € 600,- per jaar die uit de jaaropgave 2008 van de vrouw blijkt. Het netto inkomen van de vrouw in 2008 bedraagt dan afgerond € 1.631,- per maand.
11. Gelet op het voorgaande stelt het hof de behoefte van de vrouw in 2008 vast op 60% x [(€ 4.502,- + € 1.631,-) - € 1.150] = € 2.990,- netto per maand. De geïndexeerde behoefte bedraagt in 2012 € 3.248,-. De man heeft geen bezwaar gemaakt tegen indexering van de behoefte.
Behoeftigheid van de vrouw
12. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Volgens de man moet worden uitgegaan van het inkomen dat de vrouw zich redelijkerwijs kan verwerven, te weten het inkomen ten bedrage van minimaal € 2.586,- netto per maand dat zij had kunnen genereren indien zij haar 32-urige dienstverband bij haar vorige werkgever had uitgebreid. De man stelt dat de vrouw deze baan in de organisatie waar ook hij en zijn nieuwe partner werkten, niet had hoeven opgeven omdat hij en zijn huidige partner de organisatie toen al hadden verlaten. Ook gelet op de leeftijd van de kinderen van partijen kan de vrouw fulltime werken. Voorts dient de alimentatieduur te worden beperkt tot maximaal drie jaren.
13. De vrouw betwist dat zij in staat moet worden geacht meer inkomen te verdienen dan thans het geval is. Het was voor haar niet mogelijk langer in de organisatie te blijven werken waar ook de man werkte. Zij werd aangesproken vanwege reorganisaties die de man moest uitvoeren en daarnaast kreeg de man een relatie met zijn huidige partner binnen dezelfde organisatie. Ook na de ontslagname van de man bleef de affaire en de nasleep de vrouw achtervolgen, hetgeen voor haar te belastend was. De vrouw stelt dat een 32-urige werkweek voor haar het maximaal haalbare is, mede gelet op haar leeftijd van 55 jaar. Met het daaraan gerelateerde inkomen kan zij niet volledig in haar levensonderhoud voorzien. De vrouw bestrijdt voorts dat de alimentatie in duur moet worden beperkt.
14. Het hof is van oordeel dat van de vrouw thans niet verlangd kan worden dat zij meer dan 32 uren per week werkt. Zij heeft gemotiveerd aangegeven waarom het blijven werken bij haar vorige werkgever - waar ook de man en zijn nieuwe partner nog enige tijd hebben gewerkt - onder de omstandigheden van dit geval bezwaarlijk van haar kan worden gevergd. Het hof neemt hierbij voorts in aanmerking dat zij een langere reistijd heeft nu zij in [woonplaats] woont en in [plaats X] werkt. Daarbij komt dat zij nog steeds de (gedeelde) zorg heeft over de jongste zoon van partijen, die de nodige steun en begeleiding behoeft. Het hof gaat bij de bepaling van de aanvullende behoefte van de vrouw derhalve uit van haar huidige inkomen, waarbij het hof aansluit bij de overgelegde en meest recente salarisspecificatie van april 2012.
15. Het hof gaat conform die salarisspecificatie uit van een bruto inkomen van € 2.822,67 per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, zijnde € 2.710,- per jaar, en een eindejaarsuitkering van bruto € 2.399,- per jaar, deze uitkering conform de door de vrouw in hoger beroep overgelegde behoefteberekening. Uitgaande hiervan heeft de vrouw een aanvullende behoefte aan partneralimentatie van € 1.448,- bruto per maand.
16. Het hof wijst het verzoek van de man, de alimentatieduur in het onderhavige geval te beperken tot maximaal drie jaren, af. Op de man rust ter zake van een verzoek tot limitering van de partneralimentatie een zware stelplicht, waaraan hij naar het oordeel van het hof niet heeft voldaan. Hij heeft enkel gesteld dat de vrouw haar verdiencapaciteit nog kan uitbreiden en zo over circa drie jaren volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, hetgeen - zoals onder 13 is overwogen - nu niet het geval is. Het hof neemt bij zijn oordeel tevens de duur van huwelijk in aanmerking.
Draagkracht van de man
17. De man stelt dat zijn draagkracht is beperkt tot een bedrag van € 600,- bruto per maand, hetgeen door de vrouw wordt bestreden.
18. Het hof knoopt ten aanzien van het inkomen van de man aan bij de door de man overgelegde salarisspecificaties over de maanden maart, april en mei 2012, waaruit een bruto maandinkomen blijkt van € 8.357,85. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met 8% vakantiegeld en een eindejaarsuitkering van € 4.701,-, welke uitkering blijkt uit de door de man in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening en welke door de vrouw niet is weersproken. Voorts houdt het hof aan de inkomenszijde rekening met een vergoeding inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet werkgever van € 3.555,- per jaar, de helft van het eigenwoningforfait zijnde € 1.392,-, en de helft van de rente en kosten van (hypothecaire) schulden in verband met de eigen woning, zijnde € 8.760,- per jaar, welk bedrag de man tot juni 2013 fiscaal kan aftrekken, alsmede met de arbeidskorting en de algemene heffingskorting.
19. Ten aanzien van de lasten van de man overweegt het hof als volgt. Het hof houdt rekening met het door de man in zijn in hoger beroep overgelegde draagkrachtrekening opgevoerde bedrag aan ‘huur’ van € 800,-. Het hof acht dit een reëel bedrag, nu de man samenwoont met een nieuwe partner en de woonlasten deelt. Ook wordt rekening gehouden met de helft van de rente van de hypothecaire schuld in verband met de voormalige echtelijke woning van € 730,- per maand, welke de man voldoet. Het hof houdt voorts rekening met de door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde premie levensverzekering van € 20,- per maand, nu volgens het hof, gelet op de overgelegde nota (productie 7), is komen vast te staan dat de man die premie voldoet en de vrouw die last in het licht van die productie onvoldoende heeft betwist. Ten slotte houdt het hof rekening met de helft van het forfait overige eigenaarslasten van € 48,- per maand. Op de woonlasten komt in aftrek de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur.
20. Nu de man ter terechtzitting heeft erkend dat de door hem opgevoerde ziektekosten tevens zien op die van de jongmeerderjarige jongste zoon van partijen, zal het hof alleen de op de man betrekking hebbende kosten in aanmerking nemen. Deze bedragen volgens het overgelegde polisblad afgerond € 135,- per maand, nog te vermeerderen met het verplichte eigen risico van € 18,- per maand. Het hof gaat ervan uit dat de man dit eigen risico volmaakt. Op de ziektekosten komt in aftrek het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie.
21. Het hof houdt geen rekening met de door de man opgevoerde kosten die betrekking hebben op de oudste zoon van partijen, nu deze zoon een HBO-opleiding heeft afgerond, zelfstandig woont en inmiddels de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt. Het hof is van oordeel dat een eventuele vervolgstudie van deze zoon niet prevaleert boven de partneralimentatie. Het hof houdt wel rekening met het bedrag van € 360,- dat de man in zijn draagkrachtberekening heeft opgenomen voor de jongste zoon van partijen, nu de vrouw dit bedrag onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en volgens de onweersproken gebleven verklaring van de man deze zoon thans bij hem verblijft. Nu deze kosten van de jongste zoon wel bij de man in aanmerking worden genomen, acht het hof het redelijk bij het bepalen van de draagkracht van de man uit te gaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande met het daarbij behorende draagkrachtpercentage, overigens conform de door de man overgelegde draagkrachtberekening.
22. Het hof houdt ten slotte geen rekening met de post overige kosten zoals die door de man is opgevoerd nu de gemeentelijke lasten vallen onder het forfait overige eigenaarslasten en de jongste zoon van partijen zijn rijbewijs, waarvan de kosten ook onder deze post waren opgenomen, inmiddels heeft gehaald.
23. Uit het vorenstaande volgt dat de man, rekening houdend met het belastingvoordeel, ruim voldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage te voldoen.
Jusvergelijking
24. Het hof zal de financiële situatie van partijen op basis van ieders inkomen en lasten vergelijken door middel van een zogenaamde jusvergelijking teneinde te bezien of door de betaling van een bepaald bedrag aan partneralimentatie de vrouw niet meer vrije bestedingsruimte zal overhouden dan de man. Daartoe dient de draagkracht van de vrouw te worden beoordeeld.
25. Het hof gaat uit van het inkomen van de vrouw zoals onder 15 reeds is overwogen. Voorts houdt het hof aan de inkomenszijde rekening met een totale vergoeding inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet werkgever van € 2.758,- per jaar, de helft van het eigen woningforfait zijnde € 1.392,-, en de helft van de rente en kosten van (hypothecaire) schulden in verband met de eigen woning ofwel € 8.760,- per jaar, welk bedrag de vrouw tot juni 2013 fiscaal kan aftrekken, alsmede met de arbeidskorting, de algemene heffingskorting en de alleenstaande ouderkorting, nu de jongste zoon van partijen volgens verklaring van de vrouw op haar adres staat ingeschreven.
26. Ten aanzien van de woonlasten van de vrouw houdt het hof rekening met de helft van de rente van de hypothecaire schuld in verband met de voormalige echtelijke woning van € 730,- per maand, alsmede met de helft van het forfait overige eigenaarslasten van € 48,- per maand. Hierop komt in aftrek de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur.
Het hof neemt voorts in aanmerking een premie ziektekostenverzekering van € 231,- per maand, conform de overgelegde salarisspecificaties. Daarnaast houdt het hof rekening met het verplichte eigen risico van € 18,- per maand. Op de ziektekosten komt in aftrek het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie.
27. Voor de vrouw geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande bij het daarbij behorende percentage.
28. Gelet op de door het hof verrichte jusvergelijking hebben partijen bij een door de man te betalen partneralimentatie van € 1.557,- per maand een gelijke vrije ruimte of jus. Nu de aanvullende behoefte van de vrouw van € 1.448,- per maand de te betalen alimentatie begrenst, zal het hof de partneralimentatie vaststellen op € 1.448,- per maand. Deze alimentatie is, gelet de behoefte en andere inkomsten van de vrouw in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden uitspraak in zoverre moet worden vernietigd.
29. In zijn pleitnotitie heeft de advocaat van de man het volgende verklaard:
“Mijnheer ging ervan uit dat zijn draagkracht zou dalen door het feit dat de hypotheekrente voor de voormalig echtelijke woning voor hem niet meer aftrekbaar is. Dat effect is echter teniet gegaan door een indexering van zijn loon, waardoor zijn draagkracht vrijwel gelijk is aan hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld. De woning is overigens nog steeds niet verkocht.”
Gelet op deze verklaring gaat het hof er van uit dat de man ook na verkoop van de voormalig echtelijke woning in staat is een partneralimentatie te voldoen van € 1.448,- per maand.
30. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
31. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van [inschrijvingsdatum] op € 1.448,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Stollenwerck en Burgerhart, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2012.