ECLI:NL:GHSGR:2012:BY5240

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.105.044-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Stille
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling en kinderalimentatie na echtscheiding met onvoldoende draagvlak voor co-ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. De man had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 januari 2012 aangevochten, waarin de rechtbank had geoordeeld dat er onvoldoende draagvlak was voor een co-ouderschapsregeling. De man verzocht het hof om een co-ouderschapsregeling vast te stellen, terwijl de vrouw zich verzette tegen dit verzoek en de bestaande zorgregeling wilde handhaven.

Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders niet optimaal is en dat er onvoldoende samenwerking is om een co-ouderschap te realiseren. De man stelde dat hij vertrouwen had in een co-ouderschap, maar het hof oordeelde dat de huidige situatie niet geschikt was voor een dergelijke regeling. De bestaande zorgregeling, waarbij de kinderen voornamelijk bij de vrouw verblijven, werd gehandhaafd.

Daarnaast was er een geschil over de kinderalimentatie. De man betwistte de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde alimentatie en voerde aan dat zijn financiële situatie niet voldoende was om de opgelegde bijdrage te voldoen. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij in staat was om een lagere bijdrage te betalen dan eerder was bepaald. De alimentatie werd vastgesteld op € 660,- per maand per kind, met ingang van 1 januari 2012. De beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe alimentatie werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het hof heeft de verzoeken van de man met betrekking tot de zorgregeling afgewezen en de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd, waarbij het hof de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk verklaarde voor zover deze niet zijn toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 17 oktober 2012
Zaaknummer : 200.105.044/01
Rekestnrs. rechtbank : FA RK 10-10374 en FA RK 11-6216
appellant,
woonplaats,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.S. Odink te ‘s-Gravenhage,
tegen
geintimeerde,
woonplaats,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J. Zennipman te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 10 april 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 januari 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 8 juni 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 20 juli 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 6 augustus 2012 een brief van 2 augustus 2012 met bijlagen;
- op 7 augustus 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 13 juli 2012 een brief van 12 juli 2012 met bijlagen.
De zaak is op 17 augustus 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. D.H.J. Krouwel, waarnemend voor mr. M.S. Odink, en tevens bijgestaan door mevrouw K.S. van Wezel, tolk in de Spaanse taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en tevens bijgestaan door mevrouw J.J. van Ravesteijn-Prins, tolk in de Engelse taal.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben, alsmede dat zij bij de man zullen zijn:
- om de week van vrijdagmiddag vanuit de naschoolse opvang - dan wel de crèche zolang de jongste minderjarige deze nog bezoekt - tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de man de minderjarigen ophaalt en thuisbrengt;
- iedere maandag vanuit de naschoolse opvang - dan wel de crèche zolang de jongste minderjarige deze nog bezoekt - tot dinsdagochtend naar school dan wel de crèche, waarbij de man de minderjarigen ophaalt en naar school dan wel de crèche brengt;
- om de week op woensdagmiddag vanuit school tot 19.00 uur, waarbij de man de minderjarigen ophaalt en thuisbrengt;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
Voorts is bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man, met ingang van 1 januari 2012, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 615,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de verdeling van de zorg en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) met betrekking tot de minderjarigen, en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) voor de minderjarigen.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw beschikkende:
Ten aanzien van de zorgregeling
- Primair het verzoek van de man om een co-ouderschapsregeling, inhoudende dat de
kinderen via “een week op week af” regeling bij de ouders verblijven, te weten van maandag na school tot maandag erop voor school, alsnog toe te wijzen;
- Subsidiair, indien het primaire verzoek niet wordt toegewezen, de navolgende zorgregeling vast te stellen: de kinderen verblijven bij de man elke twee weken van vrijdagavond te 18.00 uur tot dinsdagochtend en elke dag, behalve woensdag, na schooltijd tot 17.30 uur en elke woensdag uit school tot 18.45 uur.
Ten aanzien van de kinderalimentatie
- primair indien het verzoek tot vaststelling van een co-ouderschapsregeling wordt toegewezen, te bepalen dat de man geen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw is verschuldigd;
- subsidiair een kinderalimentatie vast te stellen van ten hoogste € 470,11 per maand per kind met ingang van 1januari 2012, althans subsidiair met ingang van de datum van indiening van dit appelverzoekschrift, althans een zodanige ingangsdatum en bijdrage(n) te bepalen als het hof in goede justitie juist en redelijk zal achten.
2. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bekrachtigen met betrekking tot het bepaalde ten aanzien van de afwijzing van het co-ouderschap en het bepaalde van de vaststelling van de contactregeling tussen de man en de kinderen door de rechtbank, en de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair de verzoeken van de man in deze in zijn geheel af te wijzen.
3. In incidenteel appel verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking met betrekking tot de kinderalimentatie te vernietigen, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel de verzoeken van de man in deze in zijn geheel af te wijzen en, opnieuw beschikkende, te bepalen – naar het hof begrijpt – dat de man met ingang van 1 januari 2012, maandelijks een bedrag van € 971,- per maand per kind aan de vrouw dient te voldoen, telkens bij vooruitbetaling, ten behoeve van de kosten voor de verzorging en opvoeding van de twee minderjarige kinderen van partijen.
Zorgregeling
4. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er voor een volledig co-ouderschap op dit moment een te gering draagvlak bestaat. De man betoogt dat, hoewel de communicatie van partijen niet optimaal is, hij er vertrouwen in heeft dat een co-ouderschap wel kan werken. De communicatieproblemen zijn volgens de man slechts daarin gelegen dat de vrouw hem niet betrekt bij belangrijke beslissingen aangaande de minderjarigen. De man voert aan thans, in het kader van de zorgregeling, regelmatig via e-mail contact met de vrouw te hebben welk contact hij als goed ervaart. Daarbij komt nog dat ook de vrouw niet ‘an sich’ tegen een co-ouderschap is, maar daar alleen tegen was vanwege zijn mogelijke ‘baanonzekerheid’, aldus de man.
Ter zitting heeft de man in aanvulling daarop nog gesteld dat er volgens hem feitelijk al sprake is van een co-ouderschap omdat partijen veel overleg met elkaar hebben en hij meer contact met de minderjarigen heeft dan minimaal is vastgesteld.
5. De vrouw stelt dat de rechtbank op goede gronden het verzoek om co-ouderschap heeft afgewezen. Zij voert daartoe aan dat de communicatie tussen partijen zeer slecht is en dat de meeste communicatie per e-mail geschiedt. Dat de communicatie tussen partijen slecht is, blijkt volgens de vrouw uit de twee voorlopige voorzieningenprocedures die gevoerd zijn en de omstandigheid dat ter zitting is gebleken dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan met betrekking tot de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Een andere contra-indicatie die een co-ouderschap in de weg staat, is volgens de vrouw gelegen in het onvoorspelbare gedrag van de man. Voorts stelt de vrouw dat de door de man subsidiair verzochte zorgregeling niet in het belang van de minderjarigen is nu een dergelijke zorgregeling teveel onrust voor de minderjarigen meebrengt. Ter zitting heeft de vrouw zich nogmaals op het standpunt gesteld dat er geen enkele basis is voor co-ouderschap. Volgens haar is er geen enkele interactie tussen haar en de man. Zij verzoekt het hof dan ook de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling te handhaven.
6. Het hof overweegt als volgt. Het hof verstaat onder het begrip co-ouderschap een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op 50/50 basis, dan wel een regeling waarbij de ouders ongeveer eenzelfde aandeel in de opvoeding en verzorging van de minderjarigen hebben, waarbij de kosten van de minderjarigen worden gedeeld en waarbij een goede samenwerking en verstandhouding tussen de ouders absolute voorwaarde is. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen onvoldoende draagvlak biedt voor een co-ouderschap. Bovendien is gebleken dat de communicatie tussen partijen alleen via e-mail en telefoon verloopt en dat bij de overdrachtsmomenten, wanneer de man de minderjarigen terugbrengt naar de vrouw, er altijd een extra volwassene bij is. Gelet hierop ziet het hof geen gronden om de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling te wijzigen. De huidige zorgregeling loopt en zolang de ouders niet op één lijn lijken te zitten met betrekking tot de belangrijke zaken de minderjarigen betreffende, acht het hof het niet opportuun de huidige zorgregeling te wijzigen. Het hof komt derhalve evenmin toe aan de door de man subsidiair verzochte wijziging van de zorgregeling. Gelet op het vorenstaande zal het hof de onderhavige verzoeken met betrekking tot de zorgregeling van de man derhalve afwijzen.
Kinderalimentatie
Behoefte minderjarigen
7. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte deze behoefte van de minderjarigen heeft verhoogd met een bedrag van € 804,- per maand in verband met bijzondere kosten voor kinderopvang. Volgens de man vallen de kosten van de naschoolse opvang, de schoolkosten en de kosten voor therapie, tandarts en dansles onder de normale vastgestelde behoefte van de kinderen en zijn deze niet hoger dan normaal, zodat deze niet uitzonderlijk hoog te noemen zijn. Bovendien verblijven de kinderen in het kader van de zorgregeling niet meer zo lang op de naschoolse opvang, wat tot een kostenverlaging leidt. Ter zitting heeft de man nog aangevoerd dat hij zich kan vinden in het bedrag aan buitenschoolse opvang, maar dat hij zich niet kan vinden in het maken van kosten voor opvang nu hij zelf in staat is de kinderen op te vangen.
8. De vrouw stelt dat de kosten voor de opvang van de kinderen hoger zijn dan normaal maar dat hieraan ook behoefte is. Beide ouders werken (in principe) fulltime en er is aansluiting gekozen bij opvang die past bij de behoefte van de kinderen, aldus de vrouw. Daarnaast dient volgens de vrouw ook rekening te worden gehouden met een bedrag van € 346,- per maand aan schoolkosten, waaronder verblijfkosten, en een bedrag van € 146,- per maand aan kosten therapie, tandarts, zwemles en dansles van de minderjarigen. Ter zitting heeft de vrouw nog gesteld dat zij er nog niet zo zeker van is of de man de minderjarigen iedere dag uit school kan opvangen. Zo is het geheel onbekend wat zijn status is en of hij nu wel of geen baan heeft.
9. Het hof stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de basisbehoefte van de minderjarigen met ingang van 1 januari 2012 € 1.205,- per maand bedraagt. Partijen twisten over de vraag of, en zo ja, in welke mate dit bedrag met de kosten van de kinderopvang/buitenschoolse opvang en schoolkosten, kosten therapie, tandarts, zwemles en dansles verhoogd dient te worden. Volgens het rapport Alimentatienormen zijn in de tabelbedragen alle normale kosten zoals die voor voeding en kleding inbegrepen. Bepaalde extra kosten zijn zo uitzonderlijk dat deze niet begrepen kunnen zijn in de standaardbedragen voor de kosten van kinderen. Hiertoe behoren ook hoge oppaskosten in verband met de verwerving van inkomsten, alsmede hoge schoolgelden.
10. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de minderjarigen genoodzaakt zijn naar de kinderopvang te gaan. Hoewel de man zich op het standpunt heeft gesteld dat hij, omdat hij tot in ieder geval september 2012 met ziekteverlof is, de minderjarigen thans kan opvangen na school, zal het hof daar geen rekening mee houden, nu dit slechts een tijdelijke situatie is en er niet voorshands vanuit kan worden gegaan dat deze situatie zich ook in de toekomst voortzet. De bijzondere kosten voor kinderopvang bedragen, blijkens productie 5 bij de door de vrouw overgelegde brief van 12 juli 2012, thans € 736,31 per maand. Voorts is het hof van oordeel dat de schoolkosten als bijzondere kosten kunnen worden aangemerkt. Partijen kunnen zich beide kennelijk vinden in plaatsing van de minderjarigen op een internationale school. Zij hebben beide een internationale achtergrond en willen voor de minderjarigen goed onderwijs. Deze kosten bedragen, blijkens productie 5 bij de door de vrouw overgelegde brief van 12 juli 2012, € 346,- per kind per maand. Het hof is tot slot van oordeel dat de door de moeder opgevoerde kosten voor therapie, tandarts, zwemles en dansles van de minderjarigen geen bijzondere kosten zijn die een correctie rechtvaardigen van de normbedragen. Deze kosten zijn reeds verdisconteerd in de gehanteerde kosten.
11. Gelet op het voorgaande bepaalt het hof de behoefte van de minderjarigen op € 2.633,-, of 1.316,50 per kind per maand.
Draagkracht man
12. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de draagkracht van de man heeft bepaald op
€ 1.320,-. Volgens de vrouw dienen de aflossing op een schuld van € 700,- per maand aan de belastingdienst en de aflossing op een krediet van € 310,- per maand geen voorrang te hebben boven de onderhoudsverplichting van de man. De beschikbare draagkracht van de man dient dan ook te worden bepaald op € 1.943,-, aldus de vrouw.
13. De man stelt dat met deze huwelijkse schulden wel degelijk rekening dient te worden gehouden bij de bepaling van zijn draagkracht.
14. Het hof is van oordeel dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man terecht rekening heeft gehouden met een aflossing aan schulden van € 1.100,- per maand. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de vrouw in hoger beroep daartoe nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt immers als uitgangspunt dat op de draagkracht van de onderhoudsplichtige in beginsel al diens verplichtingen en schulden van invloed zijn.
Draagkracht vrouw
15. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de draagkracht van de vrouw heeft bepaald op € 840,-. Volgens de man dient deze draagkracht te worden verhoogd met ten minste € 658,-. De man voert daartoe aan dat de huurlast van de vrouw, gelet op het door haar genoten inkomen, te hoog is. Voorts woont de voormalige nanny bij de vrouw in huis, waarvoor de vrouw minimaal € 300,- per maand aan huurinkomsten ontvangt, althans zou kunnen ontvangen. Daarnaast ontvangt de vrouw nog altijd huurinkomsten uit de woning gelegen te Z. Verder heeft de rechtbank, volgens de man, bij de berekening van de draagkracht van de vrouw ten onrechte rekening gehouden met de overige niet-vergoede ziektekosten van € 24,- per maand.
16. De vrouw stelt dat de rechtbank terecht rekening heeft gehouden met een huurlast van € 1.500,-, nu deze, mede gelet op de levensstandaard van partijen, niet onredelijk hoog te beschouwen is. Voorts stelt de vrouw dat zij geen kostgeld en/of huurpenningen ontvangt van de voormalige nanny. Daarnaast is volgens de vrouw terecht geen rekening gehouden met de huurinkomsten van de woning te Z, nu hiertegenover het betalen van de maandelijkse hypothecaire lasten, belastingen, verzekeringen en onderhoudskosten staan. Volgens de vrouw wordt hier jaarlijks een verlies op geleden. Verder stelt de vrouw haar ziektekosten te hebben onderbouwd. De rechtbank heeft volgens haar dan ook terecht rekening gehouden met een bedrag van € 24,- per maand aan niet vergoede ziektekosten.
17. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht rekening heeft kunnen houden met een huur van € 1.500,- per maand. Het hof acht een dergelijke huur, gelet op de levensstandaard van partijen ten tijde van de relatie, niet onredelijk hoog. Voorts is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht rekening heeft gehouden met € 24,- per maand aan overige zelf betaalde, niet vergoede ziektekosten. Deze kosten zijn door de vrouw voldoende onderbouwd.
18. Het hof acht het echter wel redelijk om bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening te houden met een inkomen uit huur van € 300,- per maand ter zake de verhuur van een kamer aan de voormalige nanny van partijen. Indien en voor zover de nanny in de praktijk geen huur betaalt, dan dient dit voor rekening en risico van de vrouw te komen.
19. Het hof zal, evenals de rechtbank, bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw geen rekening houden met huurinkomsten uit de twee woningen Z. De man heeft niet weersproken dat van een van de woningen de huurinkomsten de kosten van die woning niet overstijgen en van de andere woning is niet komen vast te staan dat deze (mede-)eigendom is van de vrouw. Ook overigens beschikt het hof over te weinig gegevens met betrekking tot die woning om daar in het kader van de draagkracht een beslissing over te kunnen nemen.
20. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte haar draagkracht op € 840,- per maand heeft bepaald. Volgens de vrouw heeft de rechtbank haar ten onrechte als alleenstaande aangemerkt en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 70 gehanteerd. De vrouw meent dat zij dient te worden aangemerkt als alleenstaande ouder waarbij een draagkrachtpercentage hoort van 60. Voorts heeft de rechtbank, zo stelt de vrouw, ten onrechte geen rekening gehouden met de maandelijkse premie ziektekosten ter hoogte van € 330,-.
21. Het hof is van oordeel dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de vrouw haar terecht als alleenstaande heeft aangemerkt met een daarbij behorend draagkrachtpercentage van 70. Bij het maken van een draagkrachtvergelijking, zoals in onderhavige zaak is gebeurd, beveelt ook de werkgroep Alimentatienormen aan de betrokken kinderen buiten beschouwing te laten.
22. Voor wat betreft de ziektekosten is gebleken dat de vrouw een premie zorgverzekering van € 344,18 per maand betaalt. Volgens haar salarisspecificaties krijgt zij een tegemoetkoming in de ziektekosten van € 166,85 per maand. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de vrouw dan ook rekening houden met een bedrag van € 177,33 per maand aan ziektekosten.
23. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de vrouw opnieuw berekend. Hieruit volgt dat de vrouw een beschikbare draagkracht heeft van € 1.065,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
24. Gelet op de draagkrachtvergelijking, die het hof met inachtneming van het vorenstaande heeft gemaakt, draagt de man naar rato bij in de kosten van de minderjarigen indien hij een bedrag van € 1.457,- bijdraagt. Nu de draagkracht van de man niet toereikend is om met een dergelijk bedrag bij te dragen, zal het hof de door de man te betalen kinderalimentatie voor de twee kinderen samen vaststellen op € 1.320,- per maand, zijnde de beschikbare draagkracht van de man. Dit leidt in zoverre tot vernietiging van de bestreden beschikking.
25. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij is bepaald dat de man, met ingang van 1 januari 2012, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 615,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 januari 2012 op € 660,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Stille en Stollenwerck, bijgestaan door
mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2012.