ECLI:NL:GHSGR:2012:BY5432

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002086-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift tot opheffing van conservatoir beslag in strafzaak

Op 4 juni 2010 heeft klager een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, met het verzoek om gedeeltelijke opheffing van het conservatoir beslag. Dit beslag was gelegd op zijn vermogensbestanddelen, waaronder bankrekeningen, op verzoek van de officier van justitie. De Hoge Raad heeft op 29 mei 2012 geoordeeld dat het feit dat klager niet in staat is de kosten van zijn raadsman te betalen, geen schending oplevert van artikel 6, derde lid onder c, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft op 7 november 2012 het klaagschrift ongegrond verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd door klager of zijn raadsman die zouden leiden tot een andere beslissing. De beoordeling van het klaagschrift is gedaan in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad, waarbij het hof concludeert dat het beslag rechtmatig is en dat de belangen van een behoorlijke rechtspleging niet in het geding zijn. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

rolnummer 22-002086-10
datum uitspraak 7 november 2012
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
meervoudige raadkamer
BESCHIKKING
gegeven naar aanleiding van een op 4 juni 2010 ter griffie van dit hof ingekomen klaagschrift, op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering ingediend namens:
[verdachte],
geboren op [geboortejaar] 1951 te [geboorteplaats],
[adres] in deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. G.A.C. Beckers, aan de Wilhelminasingel 97 te 6221 BH Maastricht.
Procesgang
Op 20 mei 2008 is op verzoek van de officier van justitie te Middelburg op alle vermogensbestanddelen van klager, waaronder de positieve saldi op diverse bankrekeningen, conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering gelegd.
Op 20 mei 2009 heeft de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend. De vordering behelst een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 27.650.997,-.
Op 15 oktober 2009 is het conservatoir beslag op een aantal Postbank/ING rekeningen opgeheven. Er is in totaal een bedrag van € 285.000,- vrijgekomen.
Op 25 maart 2010 heeft de rechtbank Middelburg in de ontnemingszaak vonnis gewezen. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie afgewezen.
De officier van justitie heeft op 8 april 2010 tegen bovengenoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 10 mei 2010 heeft de raadsman de advocaat-generaal verzocht om het conservatoir beslag gedeeltelijk op te heffen, teneinde klager in de gelegenheid te stellen de aan zijn raadsman verschuldigde honoraria tot een bedrag van in totaal € 104.431,25 te voldoen.
In haar brief d.d. 12 mei 2010 heeft de advocaat-generaal mr. H.C. Plugge het verzoek van de raadsman tot gedeeltelijke opheffing van het conservatoir beslag afgewezen.
Namens klager is op 4 juni 2010 een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering ingediend, ertoe strekkende dat het conservatoir beslag gedeeltelijk dient te worden opgeheven om redenen als in de brief van 10 mei 2010 en het verzoekschrift omschreven.
Naar aanleiding van bovengenoemd klaagschrift heeft de advocaat-generaal mr. R.P. Schoute op 20 juli 2010 een schriftelijke conclusie ingediend. Daarin heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift op gronden als in die conclusie verwoord ongegrond dient te worden verklaard.
De raadkamer van het hof heeft op 6 juni 2011 het klaagschrift gegrond verklaard.
Op 20 juni 2011 heeft de advocaat-generaal
mr. H.H.J. Knol cassatie ingesteld tegen de beschikking van 6 juni 2011. De advocaat-generaal mr. M.E. de Meijer heeft vervolgens op 9 september 2011 een cassatieschriftuur ingediend.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 29 mei 2012 de bestreden beschikking vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De raadkamer van het hof heeft het klaagschrift op 24 oktober 2012 opnieuw in het openbaar behandeld. Daarbij is gehoord de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol. De klager en zijn raadsman zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Beoordeling van het verzoek
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Klager stelt zich - kort en zakelijk weergegeven - op het standpunt dat de weigering van het openbaar ministerie om de honoraria van de gekozen raadsman te voldoen in strijd is met het bepaalde in artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: EVRM) en de fundamentele vrijheden. Uit voornoemde bepaling vloeit immers het recht op vrije keuze van een raadsman voort. Door de weigering van het openbaar ministerie om het beslag op te heffen, wordt die keuzevrijheid ondermijnd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard en daarbij verwezen naar de schriftelijke standpunten van het openbaar ministerie, zoals die voorafgaand aan de vernietigde beslissing van het gerechtshof zijn verwoord en die zich in het dossier bevinden alsook naar het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 29 mei 2012.
Na onderzoek in raadkamer is het hof tot het volgende oordeel gekomen.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken (a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van een verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en (b) of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. In casu heeft dit onderzoek geen grond opgeleverd voor honorering van het klaagschrift.
Dit onderzoek is echter niet uitputtend. Onder omstandigheden kan het beklag op een andere grond worden gehonoreerd dan op de gronden die in de voornoemde maatstaf besloten liggen. De uitkomst van dit onderzoek kan in geval van strijd met de door het EVRM gewaarborgde rechten van de belanghebbende leiden tot gegrondbevinding van het klaagschrift.
In artikel 6, derde lid, sub c, van het EVRM is bepaald dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht heeft zich te laten bijstaan door een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan,
indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 29 mei 2012 geoordeeld dat de omstandigheid dat de klager bij voortduring van het beslag niet in staat is de kosten van zijn raadsman te betalen, geen schending oplevert van art. 6, derde lid onder c, EVRM.
Na dit arrest van de Hoge Raad der Nederlanden zijn door klager noch zijn raadsman nieuwe gronden aangevoerd, welke zouden moeten leiden tot ongegrondverklaring van het gelegde beslag.
Het vorenoverwogene dient er naar 's hofs oordeel toe te leiden dat het klaagschrift overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad ongegrond wordt verklaard.
Beslissing
Het hof:
Verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beschikking is gewezen door
mr. L.F. Gerretsen-Visser, voorzitter,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. C.M. le Clercq-Meijer, leden, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten,
en op 7 november 2012 in het openbaar uitgesproken.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier