PROMIS
Rolnummer: 22-001604-12
Parketnummer: 09-608195-11
Datum uitspraak: 5 december 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 27 maart 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 21 november 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 december 2011 te Leiden aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (1e en 2e graads brandwonden aan zijn voeten), heeft toegebracht, door opzettelijk (zwaar) vuurwerk aan te steken en/of (vervolgens) te gooien naar die [aangever], althans in de richting van die [aangever];
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2011 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (zwaar) vuurwerk heeft aangestoken en/of (vervolgens) heeft gegooid naar die [aangever], althans in de richting van die [aangever], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vast staat dat op de avond van 24 december 2011 te Leiden de aangever rond 22:10 uur als gevolg van een explosie gewond is geraakt. Hij bevond zich op dat moment in een mensenmenigte die in de buitenlucht bijeen was ter gelegenheid van het eindfeest van Serious Request, een jaarlijks door 3FM georganiseerde inzamelingsactie. Aan het procesdossier ontleent het hof verder dat door veel feestgangers alcohol was of werd geconsumeerd. Het vorenstaande - het was druk, het was donker en veel feestgangers waren onder invloed van alcohol - maakt dat de waarneming van de aanwezigen op verschillende manieren beïnvloed kan zijn geweest; reden waarom het hof de verklaringen van die aanwezigen met de nodige behoedzaamheid zal beoordelen.
Het hof stelt vast dat slechts één getuige - [getuige 1] - zegt te hebben gezien dat de verdachte "vuurwerk" heeft gegooid in de richting van de aangever. De verdachte ontkent in alle toonaarden dat hij vuurwerk heeft gegooid, en geen van de andere getuigen heeft de politie verteld te hebben gezien dat dit wel gebeurde. Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Het komt er dus op aan te onderzoeken of de verklaring van [getuige 1] in voldoende en overtuigende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Het hof constateert dat dergelijk overtuigend steunbewijs ontbreekt. Het hof wil aannemen dat omstanders na de aanhouding van de verdachte teksten hebben geroepen als: "Ja, dat is hem, dit is de goeie". De ter plaatse aanwezige verbalisanten waren er hierdoor wellicht van overtuigd dat zij de juiste persoon hadden aangehouden. Het is echter de vraag of de omstanders dit riepen omdat de politie nu eenmaal een verdachte - die tegenwoordig door het publiek al snel voor de dader wordt gehouden - meevoerde of omdat zij in de aangehouden verdachte de persoon herkenden die zij eerder vuurwerk hadden zien gooien. Dit laatste is weinig waarschijnlijk, nu naast eerdergenoemde getuige geen andere personen zich bij de politie hebben gemeld met als verklaring dat zij hebben gezien dat de verdachte vuurwerk richting aangever heeft gegooid.
Ook de verklaringen van de [getuigen 2 en 3] en van [verbalisant 1] bieden onvoldoende overtuigende steun aan de verklaring van [getuige 1]. Ieder voor zich verklaren zij over het gedrag van de verdachte, dat zij omschrijven als "dansen" en "gek doen", in de directe omgeving van waar zojuist de explosie had plaatsgevonden, maar het daadwerkelijk gooien van vuurwerk hebben ook zij niet gezien.
De verklaring van [getuige 1] staat dus op zich en vindt onvoldoende overtuigende steun in andere bewijsmiddelen.
Daar komt bij dat het procesdossier informatie bevat die in een andere richting wijst. Zo verklaart [getuige 4] dat de verdachte niet degene geweest kan zijn die het vuurwerk heeft afgestoken omdat hij op het moment van de knal naast hem stond.
Concluderend overweegt het hof dat het in het procesdossier gepresenteerde en ter terechtzitting besproken bewijs hem er niet van heeft kunnen overtuigen dat het de verdachte is geweest die vuurwerk heeft gegooid als gevolg waarvan de aangever gewond is geraakt. De verdachte dient daarom van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 201,69.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 201,69.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. D. Jalink, mr. S.A.J. van 't Hul en mr. M.M. van der Nat, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2012.