ECLI:NL:GHSGR:2012:BY5494

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002018-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die ten tijde van de feiten de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. De tenlastelegging omvatte meerdere ontuchtige handelingen die zich zouden hebben voorgedaan tussen 1994 en 1998 op verschillende locaties in Nederland. De verdachte ontkende de beschuldigingen en verklaarde dat hij slechts eenmalig seksueel contact had gehad met de aangeefster.

Het hof heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De getuigen die door de politie waren gehoord, hadden geen bevestiging kunnen geven van de beschuldigingen. Het hof concludeerde dat het bewijs voor de tenlastelegging voornamelijk steunde op de verklaring van de aangeefster zelf, wat niet voldeed aan het bewijsminimum zoals gesteld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de noodzaak om niet uitsluitend te steunen op de verklaring van de aangeefster zonder aanvullende bewijsvoering. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de verklaringen en het beschikbare bewijs.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002018-11
Parketnummer: 11-510013-09
Datum uitspraak: 5 december 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 12 april 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 21 maart 2012 en 21 november 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg van het onder 2 ten laste gelegde gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van [datum 1] 1994 tot en met [datum 2] 1998 te Sliedrecht, Alblasserdam, Rotterdam, Ridderkerk, Sommelsdijk en/of (in een auto en/of boot) (elders) in Nederland,
meermalen, althans éénmaal, met iemand die de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van 16 jaren had bereikt, te weten met [aangeefster] (geboren op [geboortedag] 1982), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk:
- het brengen en/of houden van (een) voorwerp(en) ((onder andere) een deodorantflesje en/of een kaars en/of een komkommer en/of een banaan) in haar vagina en/of
- het brengen en/of houden van zijn penis in haar vagina en/of mond en/of
- het brengen en/of houden van zijn mond en/of tong in/tegen haar vagina en/of
- het brengen en/of houden van zijn vinger(s) in haar vagina en/of
- het door haar laten aftrekken van zijn penis, althans het door haar laten betasten van zijn penis;
subsidiair: voor zover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van [datum 1] 1994 tot en met [datum 2] 1998 te Sliedrecht, Alblasserdam, Rotterdam, Ridderkerk, Sommelsdijk en/of (in een auto en/of boot) (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met [aangeefster], geboren op [geboortedag] 1982, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd en/of genoemde [aangeefster] tot het plegen en/of dulden van (een) zodanige handeling(en) heeft verleid, bestaande die ontuchtige handeling(en) hierin dat hij, verdachte, zich door haar heeft laten aftrekken, althans zijn penis door haar heeft laten betasten.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Vast staat dat aangeefster de verdachte er - kort samengevat - van heeft beschuldigd meerdere malen, op verschillende plaatsen en op verschillende manieren, ontuchtige handelingen met haar te hebben gepleegd in een periode waarin zij de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt.
Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van aangeefster. Om deze reden dient te worden onderzocht of de verklaring van aangeefster in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De politie heeft diverse getuigen gehoord uit de directe leefomgeving van aangeefster. Geen van deze getuigen heeft verklaard te hebben waargenomen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde gedragingen heeft schuldig gemaakt. Alles wat de getuigen over het ten laste gelegde hebben verklaard is terug te voeren op één bron: aangeefster.
De verdachte heeft ontkend dat hij zich aan ontuchtige handelingen heeft schuldig gemaakt op een moment dat aangeefster de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Het vorenstaande betekent dat het ten laste gelegde enkel steunt op de verklaring van aangeefster.
De rechtbank heeft in de verklaring van de verdachte wel steun gezien voor de verklaring van aangeefster. Zij heeft als bewijsmiddel gebruikt de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 29 maart 2011, volgens het als bijlage bij het vonnis opgenomen overzicht van bewijsmiddelen onder meer inhoudende:
" Ik heb eenmalig seksueel contact met [aangeefster] gehad.
Ik heb haar bij mijn woning aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] gevingerd.
Zij heeft mij afgetrokken en ik heb haar gevingerd."
Het hof constateert dat de door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring volgens het proces-verbaal van die terechtzitting in werkelijkheid luidde:
"Ik heb eenmalig seksueel contact met [aangeefster] gehad. De hond was daar toen bij. Het moet in 1999 gebeurd zijn. Ik heb [aangeefster] in het schuurtje bij mijn woning aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] gevingerd..... Zij heeft mij afgetrokken en ik heb haar gevingerd.",
alsmede
"De hond is geboren in 1998. De pup is in de winter groot gebracht. Toen dat vingeren plaats vond, was de hond al groot, dus het was in het najaar van 1999."
Uit het vorenstaande leidt het hof af, dat de rechtbank een verklaring van de verdachte met betrekking tot een gebeurtenis in 1999 - waarvan de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken - heeft gebruikt voor het bewijs van feiten die vóór [datum 1] 1998 zouden hebben plaatsgevonden en die door de verdachte uitdrukkelijk worden ontkend. Hiertoe heeft de rechtbank essentiële delen uit die verklaring weggelaten. Dit is geen juiste handelwijze. De verklaring van verdachte dat hij in 1999 in de schuur bij zijn woning in [plaatsnaam] ontuchtige handelingen met aangeefster heeft verricht - iets waarvan aangeefster zegt dat het niet is gebeurd - biedt geen steun voor de verklaring van aangeefster dat de verdachte met haar op andere plaatsen ontuchtige handelingen heeft verricht in een periode vóór [datum 1] 1998.
Nu gelet op het vorenstaande het ten laste gelegde enkel steunt op de verklaring van aangeefster, is niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en dient de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. D. Jalink,
mr. S.A.J. van 't Hul en mr. M.M. van der Nat, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2012.