ECLI:NL:GHSGR:2012:BY5517

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.109.331-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Zander
  • A. Mink
  • E. de Haan-Boerdijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevolgen van de ondertoezichtstelling bij vertrek van minderjarige naar buitenland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was eerder woonachtig in Nederland maar is met de minderjarige en zijn oudere zus naar [land] verhuisd. De rechtbank had de minderjarige onder toezicht gesteld vanwege een ernstig bedreigde ontwikkeling. De moeder verzet zich tegen deze ondertoezichtstelling, omdat zij meent dat de hulp die de minderjarige ontvangt een negatieve invloed heeft en zij zelf in staat is om de benodigde zorg te bieden. De raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg zijn van mening dat de minderjarige ernstige gedragsproblemen vertoont en dat hulp in een vrijwillig kader niet voldoende is. Het hof overweegt dat, hoewel de minderjarige nu in [land] woont, de ondertoezichtstelling niet langer van toepassing is, omdat hij daar zijn gewone verblijfplaats heeft. Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor de periode van 12 september 2012 tot 3 april 2013 en wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling af. De beslissing van het hof houdt in dat de raad en Jeugdzorg de relevante instanties in [land] zullen informeren over de situatie van de minderjarige. De uitspraak is gedaan door mrs. Zander, Mink en De Haan-Boerdijk, met mr. Van Waning als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 september 2012
Zaaknummer : 200.109.331/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-738
[appellant],
voorheen wonende te [plaats], thans wonende in [land],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Bhulai te ’s-Gravenhage,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 3 juli 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 april 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
De raad heeft bij brief van 30 juli 2012, ingekomen bij het hof op 31 juli 2012, zijn rapport van 29 februari 2012 aan het hof overgelegd.
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 18 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 17 augustus 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 23 augustus 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw M. van Asperen en de heer J. Ekkels namens de raad;
- mevrouw J. Pouw en de heer A. Broos namens Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is het inleidende verzoek van de raad toegewezen en de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), uitgesproken.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 3 april 2012 tot 3 april 2013.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en te bepalen dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige wordt stopgezet dan wel ingekort.
3. De moeder erkent de problemen van de minderjarige, maar verzet zich tegen de ondertoezichtstelling, omdat zij de indruk heeft dat de bijeenkomsten die de minderjarige in dat kader moet bijwonen een negatieve invloed hebben op de minderjarige. Daarnaast zoekt zij zelf de benodigde hulp voor de minderjarige en heeft zij zelf thans veel meer tijd en aandacht voor hem. De moeder doet een beroep op artikel 8 EVRM en is van mening dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ontbreken.
4. Volgens de raad wordt de minderjarige bedreigd in zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. Hij vertoont ernstige gedragsproblemen en heeft een zorgelijke gewetensontwikkeling. Hulp in het vrijwillige kader is onvoldoende en er is diagnostisch onderzoek van de minderjarige nodig. De moeder heeft onvoldoende draagkracht en is niet bij machte grenzen te stellen en de benodigde stabiliteit te bieden.
5. Jeugdzorg is van mening dat de minderjarige structuur en duidelijkheid nodig heeft en dat de moeder hierin onvoldoende kan voorzien. Zij lijkt soms impulsief te handelen. De minderjarige heeft al veel veranderingen meegemaakt in zijn leven.
6. Het hof overweegt als volgt.
Er was en is bij de minderjarige sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling en het is gezien het verloop van de hulpverlening in het nabije verleden niet aannemelijk dat deze bedreiging met hulp in een vrijwillig kader kan worden afgewend. De rechtbank heeft de minderjarige dan ook terecht en op goede gronden onder toezicht gesteld.
Ter zitting is gebleken dat de moeder met de minderjarige en zijn oudere zus naar [land] is verhuisd. Zij heeft een nieuwe partner en is voornemens met hem in het huwelijk te treden. De minderjarige is inmiddels in [land] ingeschreven en gaat daar naar school. Het hof acht zich ook in de huidige situatie, op grond van artikel 8, eerste lid, Brussel IIbis, bevoegd om van het geschil kennis te nemen, omdat de minderjarige nog in Nederland zijn gewone verblijfplaats had ten tijde van het aanhangig maken van deze procedure ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid. Gelet echter op artikel 1 onder b van de Wet op de Jeugdzorg in samenhang met de artikelen 1 onder d en 3 van die wet bestaat, nu de minderjarige in [land] zijn gewone verblijfplaats heeft, geen aanspraak meer op jeugdzorg hier te lande en behoort de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet langer tot de taak van Jeugdzorg. Een belang bij de verdere voortzetting van de ondertoezichtstelling ontbreekt dan ook.
Het hof zal gezien het voorgaande de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de ondertoezichtstelling met ingang van heden. Gelet op het feit dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat de minderjarige hulp nodig heeft, gaat het hof ervan uit dat de raad dan wel Jeugdzorg het [instelling voor jeugdzorg] in [land] zal informeren over de situatie van de minderjarige.
7. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking dient dan ook gedeeltelijk te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de minderjarige onder toezicht is gesteld voor de periode vanaf 12 september 2012 tot 3 april 2013 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige af voor zover het de periode vanaf 12 september 2012 betreft;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Zander, Mink en De Haan-Boerdijk, bijgestaan door
mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2012.